Vervoeging van schrikken

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schrik
  • jij schrikt
  • hij/zij/het schrikt
  • wij schrikken
  • jullie schrikken
  • zij schrikken

Presente

  • io sobbalzo
  • tu sobbalzi
  • lui/lei/Lei sobbalza
  • noi sobbalziamo
  • voi/Voi sobbalzate
  • loro/Loro sobbalzano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schrikte
  • jij schrikte
  • hij/zij/het schrikte
  • wij schrikten
  • jullie schrikten
  • zij schrikten

Imperfetto

  • io sobbalzavo
  • tu sobbalzavi
  • lui/lei/Lei sobbalzava
  • noi sobbalzavamo
  • voi/Voi sobbalzavate
  • loro/Loro sobbalzavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschrikt
  • jij hebt geschrikt
  • hij/zij/het heeft geschrikt
  • wij hebben geschrikt
  • jullie hebben geschrikt
  • zij hebben geschrikt

Passato prossimo

  • io ho sobbalzato
  • tu hai sobbalzato
  • lui/lei/Lei ha sobbalzato
  • noi abbiamo sobbalzato
  • voi/Voi avete sobbalzato
  • loro/Loro hanno sobbalzato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschrikt
  • jij had geschrikt
  • hij/zij/het had geschrikt
  • wij hadden geschrikt
  • jullie hadden geschrikt
  • zij hadden geschrikt

Trapassato prossimo

  • io avevo sobbalzato
  • tu avevi sobbalzato
  • lui/lei/Lei aveva sobbalzato
  • noi avevamo sobbalzato
  • voi/Voi avevate sobbalzato
  • loro/Loro avevano sobbalzato

Toekomende tijd I

  • ik zal schrikken
  • jij zult schrikken
  • hij/zij/het zal schrikken
  • wij zullen schrikken
  • jullie zullen schrikken
  • zij zullen schrikken

Futuro semplice

  • io sobbalzerò
  • tu sobbalzerai
  • lui/lei/Lei sobbalzerà
  • noi sobbalzeremo
  • voi/Voi sobbalzerete
  • loro/Loro sobbalzeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal geschrikt hebben
  • jij zult geschrikt hebben
  • hij/zij/het zal geschrikt hebben
  • wij zullen geschrikt hebben
  • jullie zullen geschrikt hebben
  • zij zullen geschrikt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò sobbalzato
  • tu avrai sobbalzato
  • lui/lei/Lei avrà sobbalzato
  • noi avremo sobbalzato
  • voi/Voi avrete sobbalzato
  • loro/Loro avranno sobbalzato

Conditionalis I

  • ik zou schrikken
  • jij zou schrikken
  • hij/zij/het zou schrikken
  • wij zouden schrikken
  • jullie zouden schrikken
  • zij zouden schrikken

Condizionale presente

  • io sobbalzerei
  • tu sobbalzeresti
  • lui/lei/Lei sobbalzerebbe
  • noi sobbalzeremmo
  • voi/Voi sobbalzereste
  • loro/Loro sobbalzerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschrikt
  • jij zou hebben geschrikt
  • hij/zij/het zou hebben geschrikt
  • wij zouden hebben geschrikt
  • jullie zouden hebben geschrikt
  • zij zouden hebben geschrikt

Condizionale passato

  • io avrei sobbalzato
  • tu avresti sobbalzato
  • lui/lei/Lei avrebbe sobbalzato
  • noi avremmo sobbalzato
  • voi/Voi avreste sobbalzato
  • loro/Loro avrebbero sobbalzato

Imperatief

  • jij schrik
  • jullie schrikt

Imperativo

  • tu sobbalza
  • voi/Voi sobbalzate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van schrikken