Vervoeging van schudden
Onbepaalde wijs (infinitief): schudden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schud
- jij schudt
- hij/zij/het schudt
- wij schudden
- jullie schudden
- zij schudden
Presente
- io agito
- tu agiti
- lui/lei/Lei agita
- noi agitiamo
- voi/Voi agitate
- loro/Loro agitano
Onvoltooid verleden tijd
- ik schudde
- jij schudde
- hij/zij/het schudde
- wij schudden
- jullie schudden
- zij schudden
Imperfetto
- io agitavo
- tu agitavi
- lui/lei/Lei agitava
- noi agitavamo
- voi/Voi agitavate
- loro/Loro agitavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschud
- jij hebt geschud
- hij/zij/het heeft geschud
- wij hebben geschud
- jullie hebben geschud
- zij hebben geschud
Passato prossimo
- io ho agitato
- tu hai agitato
- lui/lei/Lei ha agitato
- noi abbiamo agitato
- voi/Voi avete agitato
- loro/Loro hanno agitato
Voltooid verleden tijd
- ik had geschud
- jij had geschud
- hij/zij/het had geschud
- wij hadden geschud
- jullie hadden geschud
- zij hadden geschud
Trapassato prossimo
- io avevo agitato
- tu avevi agitato
- lui/lei/Lei aveva agitato
- noi avevamo agitato
- voi/Voi avevate agitato
- loro/Loro avevano agitato
Toekomende tijd I
- ik zal schudden
- jij zult schudden
- hij/zij/het zal schudden
- wij zullen schudden
- jullie zullen schudden
- zij zullen schudden
Futuro semplice
- io agiterò
- tu agiterai
- lui/lei/Lei agiterà
- noi agiteremo
- voi/Voi agiterete
- loro/Loro agiteranno
Toekomende tijd II
- ik zal geschud hebben
- jij zult geschud hebben
- hij/zij/het zal geschud hebben
- wij zullen geschud hebben
- jullie zullen geschud hebben
- zij zullen geschud hebben
Futuro anteriore
- io avrò agitato
- tu avrai agitato
- lui/lei/Lei avrà agitato
- noi avremo agitato
- voi/Voi avrete agitato
- loro/Loro avranno agitato
Conditionalis I
- ik zou schudden
- jij zou schudden
- hij/zij/het zou schudden
- wij zouden schudden
- jullie zouden schudden
- zij zouden schudden
Condizionale presente
- io agiterei
- tu agiteresti
- lui/lei/Lei agiterebbe
- noi agiteremmo
- voi/Voi agitereste
- loro/Loro agiterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geschud
- jij zou hebben geschud
- hij/zij/het zou hebben geschud
- wij zouden hebben geschud
- jullie zouden hebben geschud
- zij zouden hebben geschud
Condizionale passato
- io avrei agitato
- tu avresti agitato
- lui/lei/Lei avrebbe agitato
- noi avremmo agitato
- voi/Voi avreste agitato
- loro/Loro avrebbero agitato
Imperatief
- jij schud
- jullie schudt
Imperativo
- tu agita
- voi/Voi agitate