Vervoeging van smaken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het smaakt
- zij smaken
Presente
- lui/lei/Lei gusta
- loro/Loro gustano
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het smaakte
- zij smaakten
Imperfetto
- lui/lei/Lei gustava
- loro/Loro gustavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gesmaakt
- zij hebben gesmaakt
Passato prossimo
- lui/lei/Lei ha gustato
- loro/Loro hanno gustato
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gesmaakt
- zij hadden gesmaakt
Trapassato prossimo
- lui/lei/Lei aveva gustato
- loro/Loro avevano gustato
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal smaken
- zij zult smaken
Futuro semplice
- lui/lei/Lei gusterà
- loro/Loro gusteranno
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gesmaakt hebben
- zij zult gesmaakt hebben
Futuro anteriore
- lui/lei/Lei avrà gustato
- loro/Loro avranno gustato
Conditionalis I
- hij/zij/het zal smaken
- zij zullen smaken
Condizionale presente
- lui/lei/Lei gusterebbe
- loro/Loro gusterebbero
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gesmaakt
- zij zullen hebben gesmaakt
Condizionale passato
- lui/lei/Lei avrebbe gustato
- loro/Loro avrebbero gustato