Vervoeging van snappen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik snap
- jij snapt
- hij/zij/het snapt
- wij snappen
- jullie snappen
- zij snappen
Presente
- io sorprendo
- tu sorprendi
- lui/lei/Lei sorprende
- noi sorprendiamo
- voi/Voi sorprendete
- loro/Loro sorprendono
Onvoltooid verleden tijd
- ik snapte
- jij snapte
- hij/zij/het snapte
- wij snapten
- jullie snapten
- zij snapten
Imperfetto
- io sorprendevo
- tu sorprendevi
- lui/lei/Lei sorprendeva
- noi sorprendevamo
- voi/Voi sorprendevate
- loro/Loro sorprendevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesnapt
- jij hebt gesnapt
- hij/zij/het heeft gesnapt
- wij hebben gesnapt
- jullie hebben gesnapt
- zij hebben gesnapt
Passato prossimo
- io ho sorpreso
- tu hai sorpreso
- lui/lei/Lei ha sorpreso
- noi abbiamo sorpreso
- voi/Voi avete sorpreso
- loro/Loro hanno sorpreso
Voltooid verleden tijd
- ik had gesnapt
- jij had gesnapt
- hij/zij/het had gesnapt
- wij hadden gesnapt
- jullie hadden gesnapt
- zij hadden gesnapt
Trapassato prossimo
- io avevo sorpreso
- tu avevi sorpreso
- lui/lei/Lei aveva sorpreso
- noi avevamo sorpreso
- voi/Voi avevate sorpreso
- loro/Loro avevano sorpreso
Toekomende tijd I
- ik zal snappen
- jij zult snappen
- hij/zij/het zal snappen
- wij zullen snappen
- jullie zullen snappen
- zij zullen snappen
Futuro semplice
- io sorprenderò
- tu sorprenderai
- lui/lei/Lei sorprenderà
- noi sorprenderemo
- voi/Voi sorprenderete
- loro/Loro sorprenderanno
Toekomende tijd II
- ik zal gesnapt hebben
- jij zult gesnapt hebben
- hij/zij/het zal gesnapt hebben
- wij zullen gesnapt hebben
- jullie zullen gesnapt hebben
- zij zullen gesnapt hebben
Futuro anteriore
- io avrò sorpreso
- tu avrai sorpreso
- lui/lei/Lei avrà sorpreso
- noi avremo sorpreso
- voi/Voi avrete sorpreso
- loro/Loro avranno sorpreso
Conditionalis I
- ik zou snappen
- jij zou snappen
- hij/zij/het zou snappen
- wij zouden snappen
- jullie zouden snappen
- zij zouden snappen
Condizionale presente
- io sorprenderei
- tu sorprenderesti
- lui/lei/Lei sorprenderebbe
- noi sorprenderemmo
- voi/Voi sorprendereste
- loro/Loro sorprenderebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gesnapt
- jij zou hebben gesnapt
- hij/zij/het zou hebben gesnapt
- wij zouden hebben gesnapt
- jullie zouden hebben gesnapt
- zij zouden hebben gesnapt
Condizionale passato
- io avrei sorpreso
- tu avresti sorpreso
- lui/lei/Lei avrebbe sorpreso
- noi avremmo sorpreso
- voi/Voi avreste sorpreso
- loro/Loro avrebbero sorpreso
Imperatief
- jij snap
- jullie snapt
Imperativo
- tu sorprendi
- voi/Voi sorprendete