Vervoeging van spruiten
Onbepaalde wijs (infinitief): spruiten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spruit
- jij spruit
- hij/zij/het spruit
- wij spruiten
- jullie spruiten
- zij spruiten
Presente
- io nasco
- tu nasci
- lui/lei/Lei nasce
- noi nasciamo
- voi/Voi nascete
- loro/Loro nascono
Onvoltooid verleden tijd
- ik sproot
- jij sproot
- hij/zij/het sproot
- wij sproten
- jullie sproten
- zij sproten
Imperfetto
- io nascevo
- tu nascevi
- lui/lei/Lei nasceva
- noi nascevamo
- voi/Voi nascevate
- loro/Loro nascevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gesproten
- jij bent gesproten
- hij/zij/het is gesproten
- wij zijn gesproten
- jullie zijn gesproten
- zij zijn gesproten
Passato prossimo
- io sono nato
- tu sei nato
- lui/lei/Lei è nato
- noi siamo nati
- voi/Voi siete nati
- loro/Loro sono nati
Voltooid verleden tijd
- ik was gesproten
- jij was gesproten
- hij/zij/het was gesproten
- wij waren gesproten
- jullie waren gesproten
- zij waren gesproten
Trapassato prossimo
- io ero nato
- tu eri nato
- lui/lei/Lei era nato
- noi eravamo nati
- voi/Voi eravate nati
- loro/Loro erano nati
Toekomende tijd I
- ik zal spruiten
- jij zult spruiten
- hij/zij/het zal spruiten
- wij zullen spruiten
- jullie zullen spruiten
- zij zullen spruiten
Futuro semplice
- io nascerò
- tu nascerai
- lui/lei/Lei nascerà
- noi nasceremo
- voi/Voi nascerete
- loro/Loro nasceranno
Toekomende tijd II
- ik zal gesproten zijn
- jij zult gesproten zijn
- hij/zij/het zal gesproten zijn
- wij zullen gesproten zijn
- jullie zullen gesproten zijn
- zij zullen gesproten zijn
Futuro anteriore
- io sarò nato
- tu sarai nato
- lui/lei/Lei sarà nato
- noi saremo nati
- voi/Voi sarete nati
- loro/Loro saranno nati
Conditionalis I
- ik zou spruiten
- jij zou spruiten
- hij/zij/het zou spruiten
- wij zouden spruiten
- jullie zouden spruiten
- zij zouden spruiten
Condizionale presente
- io nascerei
- tu nasceresti
- lui/lei/Lei nascerebbe
- noi nasceremmo
- voi/Voi nascereste
- loro/Loro nascerebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn gesproten
- jij zou zijn gesproten
- hij/zij/het zou zijn gesproten
- wij zouden zijn gesproten
- jullie zouden zijn gesproten
- zij zouden zijn gesproten
Condizionale passato
- io sarei nato
- tu saresti nato
- lui/lei/Lei sarebbe nato
- noi saremmo nati
- voi/Voi sareste nati
- loro/Loro sarebbero nati
Imperatief
- jij spruit
- jullie spruit
Imperativo
- tu nasci
- voi/Voi nascete