Vervoeging van stillen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stil
  • jij stilt
  • hij/zij/het stilt
  • wij stillen
  • jullie stillen
  • zij stillen

Presente

  • io calmo
  • tu calmi
  • lui/lei/Lei calma
  • noi calmiamo
  • voi/Voi calmate
  • loro/Loro calmano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stilde
  • jij stilde
  • hij/zij/het stilde
  • wij stilden
  • jullie stilden
  • zij stilden

Imperfetto

  • io calmavo
  • tu calmavi
  • lui/lei/Lei calmava
  • noi calmavamo
  • voi/Voi calmavate
  • loro/Loro calmavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestild
  • jij hebt gestild
  • hij/zij/het heeft gestild
  • wij hebben gestild
  • jullie hebben gestild
  • zij hebben gestild

Passato prossimo

  • io ho calmato
  • tu hai calmato
  • lui/lei/Lei ha calmato
  • noi abbiamo calmato
  • voi/Voi avete calmato
  • loro/Loro hanno calmato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestild
  • jij had gestild
  • hij/zij/het had gestild
  • wij hadden gestild
  • jullie hadden gestild
  • zij hadden gestild

Trapassato prossimo

  • io avevo calmato
  • tu avevi calmato
  • lui/lei/Lei aveva calmato
  • noi avevamo calmato
  • voi/Voi avevate calmato
  • loro/Loro avevano calmato

Toekomende tijd I

  • ik zal stillen
  • jij zult stillen
  • hij/zij/het zal stillen
  • wij zullen stillen
  • jullie zullen stillen
  • zij zullen stillen

Futuro semplice

  • io calmerò
  • tu calmerai
  • lui/lei/Lei calmerà
  • noi calmeremo
  • voi/Voi calmerete
  • loro/Loro calmeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gestild hebben
  • jij zult gestild hebben
  • hij/zij/het zal gestild hebben
  • wij zullen gestild hebben
  • jullie zullen gestild hebben
  • zij zullen gestild hebben

Futuro anteriore

  • io avrò calmato
  • tu avrai calmato
  • lui/lei/Lei avrà calmato
  • noi avremo calmato
  • voi/Voi avrete calmato
  • loro/Loro avranno calmato

Conditionalis I

  • ik zou stillen
  • jij zou stillen
  • hij/zij/het zou stillen
  • wij zouden stillen
  • jullie zouden stillen
  • zij zouden stillen

Condizionale presente

  • io calmerei
  • tu calmeresti
  • lui/lei/Lei calmerebbe
  • noi calmeremmo
  • voi/Voi calmereste
  • loro/Loro calmerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestild
  • jij zou hebben gestild
  • hij/zij/het zou hebben gestild
  • wij zouden hebben gestild
  • jullie zouden hebben gestild
  • zij zouden hebben gestild

Condizionale passato

  • io avrei calmato
  • tu avresti calmato
  • lui/lei/Lei avrebbe calmato
  • noi avremmo calmato
  • voi/Voi avreste calmato
  • loro/Loro avrebbero calmato

Imperatief

  • jij stil
  • jullie stilt

Imperativo

  • tu calma
  • voi/Voi calmate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van stillen