Vervoeging van tappen

Vertaling: vendere

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik tap
  • jij tapt
  • hij/zij/het tapt
  • wij tappen
  • jullie tappen
  • zij tappen

Presente

  • io vendo
  • tu vendi
  • lui/lei/Lei vende
  • noi vendiamo
  • voi/Voi vendete
  • loro/Loro vendono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik tapte
  • jij tapte
  • hij/zij/het tapte
  • wij tapten
  • jullie tapten
  • zij tapten

Imperfetto

  • io vendevo
  • tu vendevi
  • lui/lei/Lei vendeva
  • noi vendevamo
  • voi/Voi vendevate
  • loro/Loro vendevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getapt
  • jij hebt getapt
  • hij/zij/het heeft getapt
  • wij hebben getapt
  • jullie hebben getapt
  • zij hebben getapt

Passato prossimo

  • io ho venduto
  • tu hai venduto
  • lui/lei/Lei ha venduto
  • noi abbiamo venduto
  • voi/Voi avete venduto
  • loro/Loro hanno venduto

Voltooid verleden tijd

  • ik had getapt
  • jij had getapt
  • hij/zij/het had getapt
  • wij hadden getapt
  • jullie hadden getapt
  • zij hadden getapt

Trapassato prossimo

  • io avevo venduto
  • tu avevi venduto
  • lui/lei/Lei aveva venduto
  • noi avevamo venduto
  • voi/Voi avevate venduto
  • loro/Loro avevano venduto

Toekomende tijd I

  • ik zal tappen
  • jij zult tappen
  • hij/zij/het zal tappen
  • wij zullen tappen
  • jullie zullen tappen
  • zij zullen tappen

Futuro semplice

  • io venderò
  • tu venderai
  • lui/lei/Lei venderà
  • noi venderemo
  • voi/Voi venderete
  • loro/Loro venderanno

Toekomende tijd II

  • ik zal getapt hebben
  • jij zult getapt hebben
  • hij/zij/het zal getapt hebben
  • wij zullen getapt hebben
  • jullie zullen getapt hebben
  • zij zullen getapt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò venduto
  • tu avrai venduto
  • lui/lei/Lei avrà venduto
  • noi avremo venduto
  • voi/Voi avrete venduto
  • loro/Loro avranno venduto

Conditionalis I

  • ik zou tappen
  • jij zou tappen
  • hij/zij/het zou tappen
  • wij zouden tappen
  • jullie zouden tappen
  • zij zouden tappen

Condizionale presente

  • io venderei
  • tu venderesti
  • lui/lei/Lei venderebbe
  • noi venderemmo
  • voi/Voi vendereste
  • loro/Loro venderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben getapt
  • jij zou hebben getapt
  • hij/zij/het zou hebben getapt
  • wij zouden hebben getapt
  • jullie zouden hebben getapt
  • zij zouden hebben getapt

Condizionale passato

  • io avrei venduto
  • tu avresti venduto
  • lui/lei/Lei avrebbe venduto
  • noi avremmo venduto
  • voi/Voi avreste venduto
  • loro/Loro avrebbero venduto

Imperatief

  • jij tap
  • jullie tapt

Imperativo

  • tu vendi
  • voi/Voi vendete