Vervoeging van toezeggen
Onbepaalde wijs (infinitief): toezeggen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zeg toe
- jij zegt toe
- hij/zij/het zegt toe
- wij zeggen toe
- jullie zeggen toe
- zij zeggen toe
Presente
- io prometto
- tu prometti
- lui/lei/Lei promette
- noi promettiamo
- voi/Voi promettete
- loro/Loro promettono
Onvoltooid verleden tijd
- ik zegde toe
- jij zegde toe
- hij/zij/het zegde toe
- wij zegden toe
- jullie zegden toe
- zij zegden toe
Imperfetto
- io promettevo
- tu promettevi
- lui/lei/Lei prometteva
- noi promettevamo
- voi/Voi promettevate
- loro/Loro promettevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegezegd
- jij hebt toegezegd
- hij/zij/het heeft toegezegd
- wij hebben toegezegd
- jullie hebben toegezegd
- zij hebben toegezegd
Passato prossimo
- io ho promesso
- tu hai promesso
- lui/lei/Lei ha promesso
- noi abbiamo promesso
- voi/Voi avete promesso
- loro/Loro hanno promesso
Voltooid verleden tijd
- ik had toegezegd
- jij had toegezegd
- hij/zij/het had toegezegd
- wij hadden toegezegd
- jullie hadden toegezegd
- zij hadden toegezegd
Trapassato prossimo
- io avevo promesso
- tu avevi promesso
- lui/lei/Lei aveva promesso
- noi avevamo promesso
- voi/Voi avevate promesso
- loro/Loro avevano promesso
Toekomende tijd I
- ik zal toezeggen
- jij zult toezeggen
- hij/zij/het zal toezeggen
- wij zullen toezeggen
- jullie zullen toezeggen
- zij zullen toezeggen
Futuro semplice
- io prometterò
- tu prometterai
- lui/lei/Lei prometterà
- noi prometteremo
- voi/Voi prometterete
- loro/Loro prometteranno
Toekomende tijd II
- ik zal toegezegd hebben
- jij zult toegezegd hebben
- hij/zij/het zal toegezegd hebben
- wij zullen toegezegd hebben
- jullie zullen toegezegd hebben
- zij zullen toegezegd hebben
Futuro anteriore
- io avrò promesso
- tu avrai promesso
- lui/lei/Lei avrà promesso
- noi avremo promesso
- voi/Voi avrete promesso
- loro/Loro avranno promesso
Conditionalis I
- ik zou toezeggen
- jij zou toezeggen
- hij/zij/het zou toezeggen
- wij zouden toezeggen
- jullie zouden toezeggen
- zij zouden toezeggen
Condizionale presente
- io prometterei
- tu prometteresti
- lui/lei/Lei prometterebbe
- noi prometteremmo
- voi/Voi promettereste
- loro/Loro prometterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben toegezegd
- jij zou hebben toegezegd
- hij/zij/het zou hebben toegezegd
- wij zouden hebben toegezegd
- jullie zouden hebben toegezegd
- zij zouden hebben toegezegd
Condizionale passato
- io avrei promesso
- tu avresti promesso
- lui/lei/Lei avrebbe promesso
- noi avremmo promesso
- voi/Voi avreste promesso
- loro/Loro avrebbero promesso
Imperatief
- jij zeg toe
- jullie zegt toe
Imperativo
- tu prometti
- voi/Voi promettete