Vervoeging van uitbouwen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitbouwen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bouw uit
- jij bouwt uit
- hij/zij/het bouwt uit
- wij bouwen uit
- jullie bouwen uit
- zij bouwen uit
Presente
- io ingrandisco
- tu ingrandisci
- lui/lei/Lei ingrandisce
- noi ingrandiamo
- voi/Voi ingrandite
- loro/Loro ingrandiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik bouwde uit
- jij bouwde uit
- hij/zij/het bouwde uit
- wij bouwden uit
- jullie bouwden uit
- zij bouwden uit
Imperfetto
- io ingrandivo
- tu ingrandivi
- lui/lei/Lei ingrandiva
- noi ingrandivamo
- voi/Voi ingrandivate
- loro/Loro ingrandivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgebouwd
- jij hebt uitgebouwd
- hij/zij/het heeft uitgebouwd
- wij hebben uitgebouwd
- jullie hebben uitgebouwd
- zij hebben uitgebouwd
Passato prossimo
- io ho ingrandito
- tu hai ingrandito
- lui/lei/Lei ha ingrandito
- noi abbiamo ingrandito
- voi/Voi avete ingrandito
- loro/Loro hanno ingrandito
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgebouwd
- jij had uitgebouwd
- hij/zij/het had uitgebouwd
- wij hadden uitgebouwd
- jullie hadden uitgebouwd
- zij hadden uitgebouwd
Trapassato prossimo
- io avevo ingrandito
- tu avevi ingrandito
- lui/lei/Lei aveva ingrandito
- noi avevamo ingrandito
- voi/Voi avevate ingrandito
- loro/Loro avevano ingrandito
Toekomende tijd I
- ik zal uitbouwen
- jij zult uitbouwen
- hij/zij/het zal uitbouwen
- wij zullen uitbouwen
- jullie zullen uitbouwen
- zij zullen uitbouwen
Futuro semplice
- io ingrandirò
- tu ingrandirai
- lui/lei/Lei ingrandirà
- noi ingrandiremo
- voi/Voi ingrandirete
- loro/Loro ingrandiranno
Toekomende tijd II
- ik zal uitgebouwd hebben
- jij zult uitgebouwd hebben
- hij/zij/het zal uitgebouwd hebben
- wij zullen uitgebouwd hebben
- jullie zullen uitgebouwd hebben
- zij zullen uitgebouwd hebben
Futuro anteriore
- io avrò ingrandito
- tu avrai ingrandito
- lui/lei/Lei avrà ingrandito
- noi avremo ingrandito
- voi/Voi avrete ingrandito
- loro/Loro avranno ingrandito
Conditionalis I
- ik zou uitbouwen
- jij zou uitbouwen
- hij/zij/het zou uitbouwen
- wij zouden uitbouwen
- jullie zouden uitbouwen
- zij zouden uitbouwen
Condizionale presente
- io ingrandirei
- tu ingrandiresti
- lui/lei/Lei ingrandirebbe
- noi ingrandiremmo
- voi/Voi ingrandireste
- loro/Loro ingrandirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgebouwd
- jij zou hebben uitgebouwd
- hij/zij/het zou hebben uitgebouwd
- wij zouden hebben uitgebouwd
- jullie zouden hebben uitgebouwd
- zij zouden hebben uitgebouwd
Condizionale passato
- io avrei ingrandito
- tu avresti ingrandito
- lui/lei/Lei avrebbe ingrandito
- noi avremmo ingrandito
- voi/Voi avreste ingrandito
- loro/Loro avrebbero ingrandito
Imperatief
- jij bouw uit
- jullie bouwt uit
Imperativo
- tu ingrandisci
- voi/Voi ingrandite