Vervoeging van uitgaan
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga uit
- jij gaat uit
- hij/zij/het gaat uit
- wij gaan uit
- jullie gaan uit
- zij gaan uit
Presente
- io esco
- tu esci
- lui/lei/Lei esce
- noi usciamo
- voi/Voi uscite
- loro/Loro escono
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging uit
- jij ging uit
- hij/zij/het ging uit
- wij gingen uit
- jullie gingen uit
- zij gingen uit
Imperfetto
- io uscivo
- tu uscivi
- lui/lei/Lei usciva
- noi uscivamo
- voi/Voi uscivate
- loro/Loro uscivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben uitgegaan
- jij bent uitgegaan
- hij/zij/het is uitgegaan
- wij zijn uitgegaan
- jullie zijn uitgegaan
- zij zijn uitgegaan
Passato prossimo
- io sono uscito
- tu sei uscito
- lui/lei/Lei è uscito
- noi siamo usciti
- voi/Voi siete usciti
- loro/Loro sono usciti
Voltooid verleden tijd
- ik was uitgegaan
- jij was uitgegaan
- hij/zij/het was uitgegaan
- wij waren uitgegaan
- jullie waren uitgegaan
- zij waren uitgegaan
Trapassato prossimo
- io ero uscito
- tu eri uscito
- lui/lei/Lei era uscito
- noi eravamo usciti
- voi/Voi eravate usciti
- loro/Loro erano usciti
Toekomende tijd I
- ik zal uitgaan
- jij zult uitgaan
- hij/zij/het zal uitgaan
- wij zullen uitgaan
- jullie zullen uitgaan
- zij zullen uitgaan
Futuro semplice
- io uscirò
- tu uscirai
- lui/lei/Lei uscirà
- noi usciremo
- voi/Voi uscirete
- loro/Loro usciranno
Toekomende tijd II
- ik zal uitgegaan zijn
- jij zult uitgegaan zijn
- hij/zij/het zal uitgegaan zijn
- wij zullen uitgegaan zijn
- jullie zullen uitgegaan zijn
- zij zullen uitgegaan zijn
Futuro anteriore
- io sarò uscito
- tu sarai uscito
- lui/lei/Lei sarà uscito
- noi saremo usciti
- voi/Voi sarete usciti
- loro/Loro saranno usciti
Conditionalis I
- ik zou uitgaan
- jij zou uitgaan
- hij/zij/het zou uitgaan
- wij zouden uitgaan
- jullie zouden uitgaan
- zij zouden uitgaan
Condizionale presente
- io uscirei
- tu usciresti
- lui/lei/Lei uscirebbe
- noi usciremmo
- voi/Voi uscireste
- loro/Loro uscirebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn uitgegaan
- jij zou zijn uitgegaan
- hij/zij/het zou zijn uitgegaan
- wij zouden zijn uitgegaan
- jullie zouden zijn uitgegaan
- zij zouden zijn uitgegaan
Condizionale passato
- io sarei uscito
- tu saresti uscito
- lui/lei/Lei sarebbe uscito
- noi saremmo usciti
- voi/Voi sareste usciti
- loro/Loro sarebbero usciti
Imperatief
- jij ga uit
- jullie gaat uit
Imperativo
- tu esci
- voi/Voi uscite