Vervoeging van uitleggen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitleggen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg uit
- jij legt uit
- hij/zij/het legt uit
- wij leggen uit
- jullie leggen uit
- zij leggen uit
Presente
- io spiego
- tu spieghi
- lui/lei/Lei spiega
- noi spieghiamo
- voi/Voi spiegate
- loro/Loro spiegano
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde uit
- jij legde uit
- hij/zij/het legde uit
- wij legden uit
- jullie legden uit
- zij legden uit
Imperfetto
- io spiegavo
- tu spiegavi
- lui/lei/Lei spiegava
- noi spiegavamo
- voi/Voi spiegavate
- loro/Loro spiegavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgelegd
- jij hebt uitgelegd
- hij/zij/het heeft uitgelegd
- wij hebben uitgelegd
- jullie hebben uitgelegd
- zij hebben uitgelegd
Passato prossimo
- io ho spiegato
- tu hai spiegato
- lui/lei/Lei ha spiegato
- noi abbiamo spiegato
- voi/Voi avete spiegato
- loro/Loro hanno spiegato
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgelegd
- jij had uitgelegd
- hij/zij/het had uitgelegd
- wij hadden uitgelegd
- jullie hadden uitgelegd
- zij hadden uitgelegd
Trapassato prossimo
- io avevo spiegato
- tu avevi spiegato
- lui/lei/Lei aveva spiegato
- noi avevamo spiegato
- voi/Voi avevate spiegato
- loro/Loro avevano spiegato
Toekomende tijd I
- ik zal uitleggen
- jij zult uitleggen
- hij/zij/het zal uitleggen
- wij zullen uitleggen
- jullie zullen uitleggen
- zij zullen uitleggen
Futuro semplice
- io spiegherò
- tu spiegherai
- lui/lei/Lei spiegherà
- noi spiegheremo
- voi/Voi spiegherete
- loro/Loro spiegheranno
Toekomende tijd II
- ik zal uitgelegd hebben
- jij zult uitgelegd hebben
- hij/zij/het zal uitgelegd hebben
- wij zullen uitgelegd hebben
- jullie zullen uitgelegd hebben
- zij zullen uitgelegd hebben
Futuro anteriore
- io avrò spiegato
- tu avrai spiegato
- lui/lei/Lei avrà spiegato
- noi avremo spiegato
- voi/Voi avrete spiegato
- loro/Loro avranno spiegato
Conditionalis I
- ik zou uitleggen
- jij zou uitleggen
- hij/zij/het zou uitleggen
- wij zouden uitleggen
- jullie zouden uitleggen
- zij zouden uitleggen
Condizionale presente
- io spiegherei
- tu spiegheresti
- lui/lei/Lei spiegherebbe
- noi spiegheremmo
- voi/Voi spieghereste
- loro/Loro spiegherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgelegd
- jij zou hebben uitgelegd
- hij/zij/het zou hebben uitgelegd
- wij zouden hebben uitgelegd
- jullie zouden hebben uitgelegd
- zij zouden hebben uitgelegd
Condizionale passato
- io avrei spiegato
- tu avresti spiegato
- lui/lei/Lei avrebbe spiegato
- noi avremmo spiegato
- voi/Voi avreste spiegato
- loro/Loro avrebbero spiegato
Imperatief
- jij leg uit
- jullie legt uit
Imperativo
- tu spiega
- voi/Voi spiegate