Vervoeging van uitmaken

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak uit
  • jij maakt uit
  • hij/zij/het maakt uit
  • wij maken uit
  • jullie maken uit
  • zij maken uit

Presente

  • io decido
  • tu decidi
  • lui/lei/Lei decide
  • noi decidiamo
  • voi/Voi decidete
  • loro/Loro decidono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte uit
  • jij maakte uit
  • hij/zij/het maakte uit
  • wij maakten uit
  • jullie maakten uit
  • zij maakten uit

Imperfetto

  • io decidevo
  • tu decidevi
  • lui/lei/Lei decideva
  • noi decidevamo
  • voi/Voi decidevate
  • loro/Loro decidevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgemaakt
  • jij hebt uitgemaakt
  • hij/zij/het heeft uitgemaakt
  • wij hebben uitgemaakt
  • jullie hebben uitgemaakt
  • zij hebben uitgemaakt

Passato prossimo

  • io ho deciso
  • tu hai deciso
  • lui/lei/Lei ha deciso
  • noi abbiamo deciso
  • voi/Voi avete deciso
  • loro/Loro hanno deciso

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgemaakt
  • jij had uitgemaakt
  • hij/zij/het had uitgemaakt
  • wij hadden uitgemaakt
  • jullie hadden uitgemaakt
  • zij hadden uitgemaakt

Trapassato prossimo

  • io avevo deciso
  • tu avevi deciso
  • lui/lei/Lei aveva deciso
  • noi avevamo deciso
  • voi/Voi avevate deciso
  • loro/Loro avevano deciso

Toekomende tijd I

  • ik zal uitmaken
  • jij zult uitmaken
  • hij/zij/het zal uitmaken
  • wij zullen uitmaken
  • jullie zullen uitmaken
  • zij zullen uitmaken

Futuro semplice

  • io deciderò
  • tu deciderai
  • lui/lei/Lei deciderà
  • noi decideremo
  • voi/Voi deciderete
  • loro/Loro decideranno

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgemaakt hebben
  • jij zult uitgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal uitgemaakt hebben
  • wij zullen uitgemaakt hebben
  • jullie zullen uitgemaakt hebben
  • zij zullen uitgemaakt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò deciso
  • tu avrai deciso
  • lui/lei/Lei avrà deciso
  • noi avremo deciso
  • voi/Voi avrete deciso
  • loro/Loro avranno deciso

Conditionalis I

  • ik zou uitmaken
  • jij zou uitmaken
  • hij/zij/het zou uitmaken
  • wij zouden uitmaken
  • jullie zouden uitmaken
  • zij zouden uitmaken

Condizionale presente

  • io deciderei
  • tu decideresti
  • lui/lei/Lei deciderebbe
  • noi decideremmo
  • voi/Voi decidereste
  • loro/Loro deciderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgemaakt
  • jij zou hebben uitgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben uitgemaakt
  • wij zouden hebben uitgemaakt
  • jullie zouden hebben uitgemaakt
  • zij zouden hebben uitgemaakt

Condizionale passato

  • io avrei deciso
  • tu avresti deciso
  • lui/lei/Lei avrebbe deciso
  • noi avremmo deciso
  • voi/Voi avreste deciso
  • loro/Loro avrebbero deciso

Imperatief

  • jij maak uit
  • jullie maakt uit

Imperativo

  • tu decidi
  • voi/Voi decidete

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van uitmaken