Vervoeging van verachten
Onbepaalde wijs (infinitief): verachten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik veracht
- jij veracht
- hij/zij/het veracht
- wij verachten
- jullie verachten
- zij verachten
Presente
- io disprezzo
- tu disprezzi
- lui/lei/Lei disprezza
- noi disprezziamo
- voi/Voi disprezzate
- loro/Loro disprezzano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verachtte
- jij verachtte
- hij/zij/het verachtte
- wij verachtten
- jullie verachtten
- zij verachtten
Imperfetto
- io disprezzavo
- tu disprezzavi
- lui/lei/Lei disprezzava
- noi disprezzavamo
- voi/Voi disprezzavate
- loro/Loro disprezzavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb veracht
- jij hebt veracht
- hij/zij/het heeft veracht
- wij hebben veracht
- jullie hebben veracht
- zij hebben veracht
Passato prossimo
- io ho disprezzato
- tu hai disprezzato
- lui/lei/Lei ha disprezzato
- noi abbiamo disprezzato
- voi/Voi avete disprezzato
- loro/Loro hanno disprezzato
Voltooid verleden tijd
- ik had veracht
- jij had veracht
- hij/zij/het had veracht
- wij hadden veracht
- jullie hadden veracht
- zij hadden veracht
Trapassato prossimo
- io avevo disprezzato
- tu avevi disprezzato
- lui/lei/Lei aveva disprezzato
- noi avevamo disprezzato
- voi/Voi avevate disprezzato
- loro/Loro avevano disprezzato
Toekomende tijd I
- ik zal verachten
- jij zult verachten
- hij/zij/het zal verachten
- wij zullen verachten
- jullie zullen verachten
- zij zullen verachten
Futuro semplice
- io disprezzerò
- tu disprezzerai
- lui/lei/Lei disprezzerà
- noi disprezzeremo
- voi/Voi disprezzerete
- loro/Loro disprezzeranno
Toekomende tijd II
- ik zal veracht hebben
- jij zult veracht hebben
- hij/zij/het zal veracht hebben
- wij zullen veracht hebben
- jullie zullen veracht hebben
- zij zullen veracht hebben
Futuro anteriore
- io avrò disprezzato
- tu avrai disprezzato
- lui/lei/Lei avrà disprezzato
- noi avremo disprezzato
- voi/Voi avrete disprezzato
- loro/Loro avranno disprezzato
Conditionalis I
- ik zou verachten
- jij zou verachten
- hij/zij/het zou verachten
- wij zouden verachten
- jullie zouden verachten
- zij zouden verachten
Condizionale presente
- io disprezzerei
- tu disprezzeresti
- lui/lei/Lei disprezzerebbe
- noi disprezzeremmo
- voi/Voi disprezzereste
- loro/Loro disprezzerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben veracht
- jij zou hebben veracht
- hij/zij/het zou hebben veracht
- wij zouden hebben veracht
- jullie zouden hebben veracht
- zij zouden hebben veracht
Condizionale passato
- io avrei disprezzato
- tu avresti disprezzato
- lui/lei/Lei avrebbe disprezzato
- noi avremmo disprezzato
- voi/Voi avreste disprezzato
- loro/Loro avrebbero disprezzato
Imperatief
- jij veracht
- jullie veracht
Imperativo
- tu disprezza
- voi/Voi disprezzate