Vervoeging van verantwoorden
Onbepaalde wijs (infinitief): verantwoorden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verantwoord
- jij verantwoordt
- hij/zij/het verantwoordt
- wij verantwoorden
- jullie verantwoorden
- zij verantwoorden
Presente
- io replico
- tu replichi
- lui/lei/Lei replica
- noi replichiamo
- voi/Voi replicate
- loro/Loro replicano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verantwoordde
- jij verantwoordde
- hij/zij/het verantwoordde
- wij verantwoordden
- jullie verantwoordden
- zij verantwoordden
Imperfetto
- io replicavo
- tu replicavi
- lui/lei/Lei replicava
- noi replicavamo
- voi/Voi replicavate
- loro/Loro replicavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verantwoord
- jij hebt verantwoord
- hij/zij/het heeft verantwoord
- wij hebben verantwoord
- jullie hebben verantwoord
- zij hebben verantwoord
Passato prossimo
- io ho replicato
- tu hai replicato
- lui/lei/Lei ha replicato
- noi abbiamo replicato
- voi/Voi avete replicato
- loro/Loro hanno replicato
Voltooid verleden tijd
- ik had verantwoord
- jij had verantwoord
- hij/zij/het had verantwoord
- wij hadden verantwoord
- jullie hadden verantwoord
- zij hadden verantwoord
Trapassato prossimo
- io avevo replicato
- tu avevi replicato
- lui/lei/Lei aveva replicato
- noi avevamo replicato
- voi/Voi avevate replicato
- loro/Loro avevano replicato
Toekomende tijd I
- ik zal verantwoorden
- jij zult verantwoorden
- hij/zij/het zal verantwoorden
- wij zullen verantwoorden
- jullie zullen verantwoorden
- zij zullen verantwoorden
Futuro semplice
- io replicherò
- tu replicherai
- lui/lei/Lei replicherà
- noi replicheremo
- voi/Voi replicherete
- loro/Loro replicheranno
Toekomende tijd II
- ik zal verantwoord hebben
- jij zult verantwoord hebben
- hij/zij/het zal verantwoord hebben
- wij zullen verantwoord hebben
- jullie zullen verantwoord hebben
- zij zullen verantwoord hebben
Futuro anteriore
- io avrò replicato
- tu avrai replicato
- lui/lei/Lei avrà replicato
- noi avremo replicato
- voi/Voi avrete replicato
- loro/Loro avranno replicato
Conditionalis I
- ik zou verantwoorden
- jij zou verantwoorden
- hij/zij/het zou verantwoorden
- wij zouden verantwoorden
- jullie zouden verantwoorden
- zij zouden verantwoorden
Condizionale presente
- io replicherei
- tu replicheresti
- lui/lei/Lei replicherebbe
- noi replicheremmo
- voi/Voi replichereste
- loro/Loro replicherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben verantwoord
- jij zou hebben verantwoord
- hij/zij/het zou hebben verantwoord
- wij zouden hebben verantwoord
- jullie zouden hebben verantwoord
- zij zouden hebben verantwoord
Condizionale passato
- io avrei replicato
- tu avresti replicato
- lui/lei/Lei avrebbe replicato
- noi avremmo replicato
- voi/Voi avreste replicato
- loro/Loro avrebbero replicato
Imperatief
- jij verantwoord
- jullie verantwoordt
Imperativo
- tu replica
- voi/Voi replicate