Vervoeging van verdragen
Onbepaalde wijs (infinitief): verdragen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verdraag
- jij verdraagt
- hij/zij/het verdraagt
- wij verdragen
- jullie verdragen
- zij verdragen
Presente
- io sopporto
- tu sopporti
- lui/lei/Lei sopporta
- noi sopportiamo
- voi/Voi sopportate
- loro/Loro sopportano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verdroeg
- jij verdroeg
- hij/zij/het verdroeg
- wij verdroegen
- jullie verdroegen
- zij verdroegen
Imperfetto
- io sopportavo
- tu sopportavi
- lui/lei/Lei sopportava
- noi sopportavamo
- voi/Voi sopportavate
- loro/Loro sopportavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verdragen
- jij hebt verdragen
- hij/zij/het heeft verdragen
- wij hebben verdragen
- jullie hebben verdragen
- zij hebben verdragen
Passato prossimo
- io ho sopportato
- tu hai sopportato
- lui/lei/Lei ha sopportato
- noi abbiamo sopportato
- voi/Voi avete sopportato
- loro/Loro hanno sopportato
Voltooid verleden tijd
- ik had verdragen
- jij had verdragen
- hij/zij/het had verdragen
- wij hadden verdragen
- jullie hadden verdragen
- zij hadden verdragen
Trapassato prossimo
- io avevo sopportato
- tu avevi sopportato
- lui/lei/Lei aveva sopportato
- noi avevamo sopportato
- voi/Voi avevate sopportato
- loro/Loro avevano sopportato
Toekomende tijd I
- ik zal verdragen
- jij zult verdragen
- hij/zij/het zal verdragen
- wij zullen verdragen
- jullie zullen verdragen
- zij zullen verdragen
Futuro semplice
- io sopporterò
- tu sopporterai
- lui/lei/Lei sopporterà
- noi sopporteremo
- voi/Voi sopporterete
- loro/Loro sopporteranno
Toekomende tijd II
- ik zal verdragen hebben
- jij zult verdragen hebben
- hij/zij/het zal verdragen hebben
- wij zullen verdragen hebben
- jullie zullen verdragen hebben
- zij zullen verdragen hebben
Futuro anteriore
- io avrò sopportato
- tu avrai sopportato
- lui/lei/Lei avrà sopportato
- noi avremo sopportato
- voi/Voi avrete sopportato
- loro/Loro avranno sopportato
Conditionalis I
- ik zou verdragen
- jij zou verdragen
- hij/zij/het zou verdragen
- wij zouden verdragen
- jullie zouden verdragen
- zij zouden verdragen
Condizionale presente
- io sopporterei
- tu sopporteresti
- lui/lei/Lei sopporterebbe
- noi sopporteremmo
- voi/Voi sopportereste
- loro/Loro sopporterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben verdragen
- jij zou hebben verdragen
- hij/zij/het zou hebben verdragen
- wij zouden hebben verdragen
- jullie zouden hebben verdragen
- zij zouden hebben verdragen
Condizionale passato
- io avrei sopportato
- tu avresti sopportato
- lui/lei/Lei avrebbe sopportato
- noi avremmo sopportato
- voi/Voi avreste sopportato
- loro/Loro avrebbero sopportato
Imperatief
- jij verdraag
- jullie verdraagt
Imperativo
- tu sopporta
- voi/Voi sopportate