Vervoeging van vereffenen

Onbepaalde wijs (infinitief): vereffenen

Vertaling: saldare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vereffen
  • jij vereffent
  • hij/zij/het vereffent
  • wij vereffenen
  • jullie vereffenen
  • zij vereffenen

Presente

  • io saldo
  • tu saldi
  • lui/lei/Lei salda
  • noi saldiamo
  • voi/Voi saldate
  • loro/Loro saldano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vereffende
  • jij vereffende
  • hij/zij/het vereffende
  • wij vereffenden
  • jullie vereffenden
  • zij vereffenden

Imperfetto

  • io saldavo
  • tu saldavi
  • lui/lei/Lei saldava
  • noi saldavamo
  • voi/Voi saldavate
  • loro/Loro saldavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vereffend
  • jij hebt vereffend
  • hij/zij/het heeft vereffend
  • wij hebben vereffend
  • jullie hebben vereffend
  • zij hebben vereffend

Passato prossimo

  • io ho saldato
  • tu hai saldato
  • lui/lei/Lei ha saldato
  • noi abbiamo saldato
  • voi/Voi avete saldato
  • loro/Loro hanno saldato

Voltooid verleden tijd

  • ik had vereffend
  • jij had vereffend
  • hij/zij/het had vereffend
  • wij hadden vereffend
  • jullie hadden vereffend
  • zij hadden vereffend

Trapassato prossimo

  • io avevo saldato
  • tu avevi saldato
  • lui/lei/Lei aveva saldato
  • noi avevamo saldato
  • voi/Voi avevate saldato
  • loro/Loro avevano saldato

Toekomende tijd I

  • ik zal vereffenen
  • jij zult vereffenen
  • hij/zij/het zal vereffenen
  • wij zullen vereffenen
  • jullie zullen vereffenen
  • zij zullen vereffenen

Futuro semplice

  • io salderò
  • tu salderai
  • lui/lei/Lei salderà
  • noi salderemo
  • voi/Voi salderete
  • loro/Loro salderanno

Toekomende tijd II

  • ik zal vereffend hebben
  • jij zult vereffend hebben
  • hij/zij/het zal vereffend hebben
  • wij zullen vereffend hebben
  • jullie zullen vereffend hebben
  • zij zullen vereffend hebben

Futuro anteriore

  • io avrò saldato
  • tu avrai saldato
  • lui/lei/Lei avrà saldato
  • noi avremo saldato
  • voi/Voi avrete saldato
  • loro/Loro avranno saldato

Conditionalis I

  • ik zou vereffenen
  • jij zou vereffenen
  • hij/zij/het zou vereffenen
  • wij zouden vereffenen
  • jullie zouden vereffenen
  • zij zouden vereffenen

Condizionale presente

  • io salderei
  • tu salderesti
  • lui/lei/Lei salderebbe
  • noi salderemmo
  • voi/Voi saldereste
  • loro/Loro salderebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben vereffend
  • jij zou hebben vereffend
  • hij/zij/het zou hebben vereffend
  • wij zouden hebben vereffend
  • jullie zouden hebben vereffend
  • zij zouden hebben vereffend

Condizionale passato

  • io avrei saldato
  • tu avresti saldato
  • lui/lei/Lei avrebbe saldato
  • noi avremmo saldato
  • voi/Voi avreste saldato
  • loro/Loro avrebbero saldato

Imperatief

  • jij vereffen
  • jullie vereffent

Imperativo

  • tu salda
  • voi/Voi saldate