Vervoeging van verflauwen

Onbepaalde wijs (infinitief): verflauwen

Vertaling: diminuire

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verflauw
  • jij verflauwt
  • hij/zij/het verflauwt
  • wij verflauwen
  • jullie verflauwen
  • zij verflauwen

Presente

  • io diminuisco
  • tu diminuisci
  • lui/lei/Lei diminuisce
  • noi diminuiamo
  • voi/Voi diminuite
  • loro/Loro diminuiscono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verflauwde
  • jij verflauwde
  • hij/zij/het verflauwde
  • wij verflauwden
  • jullie verflauwden
  • zij verflauwden

Imperfetto

  • io diminuivo
  • tu diminuivi
  • lui/lei/Lei diminuiva
  • noi diminuivamo
  • voi/Voi diminuivate
  • loro/Loro diminuivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben verflauwd
  • jij bent verflauwd
  • hij/zij/het is verflauwd
  • wij zijn verflauwd
  • jullie zijn verflauwd
  • zij zijn verflauwd

Passato prossimo

  • io ho diminuito
  • tu hai diminuito
  • lui/lei/Lei ha diminuito
  • noi abbiamo diminuito
  • voi/Voi avete diminuito
  • loro/Loro hanno diminuito

Voltooid verleden tijd

  • ik was verflauwd
  • jij was verflauwd
  • hij/zij/het was verflauwd
  • wij waren verflauwd
  • jullie waren verflauwd
  • zij waren verflauwd

Trapassato prossimo

  • io avevo diminuito
  • tu avevi diminuito
  • lui/lei/Lei aveva diminuito
  • noi avevamo diminuito
  • voi/Voi avevate diminuito
  • loro/Loro avevano diminuito

Toekomende tijd I

  • ik zal verflauwen
  • jij zult verflauwen
  • hij/zij/het zal verflauwen
  • wij zullen verflauwen
  • jullie zullen verflauwen
  • zij zullen verflauwen

Futuro semplice

  • io diminuirò
  • tu diminuirai
  • lui/lei/Lei diminuirà
  • noi diminuiremo
  • voi/Voi diminuirete
  • loro/Loro diminuiranno

Toekomende tijd II

  • ik zal verflauwd zijn
  • jij zult verflauwd zijn
  • hij/zij/het zal verflauwd zijn
  • wij zullen verflauwd zijn
  • jullie zullen verflauwd zijn
  • zij zullen verflauwd zijn

Futuro anteriore

  • io avrò diminuito
  • tu avrai diminuito
  • lui/lei/Lei avrà diminuito
  • noi avremo diminuito
  • voi/Voi avrete diminuito
  • loro/Loro avranno diminuito

Conditionalis I

  • ik zou verflauwen
  • jij zou verflauwen
  • hij/zij/het zou verflauwen
  • wij zouden verflauwen
  • jullie zouden verflauwen
  • zij zouden verflauwen

Condizionale presente

  • io diminuirei
  • tu diminuiresti
  • lui/lei/Lei diminuirebbe
  • noi diminuiremmo
  • voi/Voi diminuireste
  • loro/Loro diminuirebbero

Conditionalis II

  • ik zou zijn verflauwd
  • jij zou zijn verflauwd
  • hij/zij/het zou zijn verflauwd
  • wij zouden zijn verflauwd
  • jullie zouden zijn verflauwd
  • zij zouden zijn verflauwd

Condizionale passato

  • io avrei diminuito
  • tu avresti diminuito
  • lui/lei/Lei avrebbe diminuito
  • noi avremmo diminuito
  • voi/Voi avreste diminuito
  • loro/Loro avrebbero diminuito

Imperatief

  • jij verflauw
  • jullie verflauwt

Imperativo

  • tu diminuisci
  • voi/Voi diminuite