Vervoeging van veroordelen
Onbepaalde wijs (infinitief): veroordelen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik veroordeel
- jij veroordeelt
- hij/zij/het veroordeelt
- wij veroordelen
- jullie veroordelen
- zij veroordelen
Presente
- io condanno
- tu condanni
- lui/lei/Lei condanna
- noi condanniamo
- voi/Voi condannate
- loro/Loro condannano
Onvoltooid verleden tijd
- ik veroordeelde
- jij veroordeelde
- hij/zij/het veroordeelde
- wij veroordeelden
- jullie veroordeelden
- zij veroordeelden
Imperfetto
- io condannavo
- tu condannavi
- lui/lei/Lei condannava
- noi condannavamo
- voi/Voi condannavate
- loro/Loro condannavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb veroordeeld
- jij hebt veroordeeld
- hij/zij/het heeft veroordeeld
- wij hebben veroordeeld
- jullie hebben veroordeeld
- zij hebben veroordeeld
Passato prossimo
- io ho condannato
- tu hai condannato
- lui/lei/Lei ha condannato
- noi abbiamo condannato
- voi/Voi avete condannato
- loro/Loro hanno condannato
Voltooid verleden tijd
- ik had veroordeeld
- jij had veroordeeld
- hij/zij/het had veroordeeld
- wij hadden veroordeeld
- jullie hadden veroordeeld
- zij hadden veroordeeld
Trapassato prossimo
- io avevo condannato
- tu avevi condannato
- lui/lei/Lei aveva condannato
- noi avevamo condannato
- voi/Voi avevate condannato
- loro/Loro avevano condannato
Toekomende tijd I
- ik zal veroordelen
- jij zult veroordelen
- hij/zij/het zal veroordelen
- wij zullen veroordelen
- jullie zullen veroordelen
- zij zullen veroordelen
Futuro semplice
- io condannerò
- tu condannerai
- lui/lei/Lei condannerà
- noi condanneremo
- voi/Voi condannerete
- loro/Loro condanneranno
Toekomende tijd II
- ik zal veroordeeld hebben
- jij zult veroordeeld hebben
- hij/zij/het zal veroordeeld hebben
- wij zullen veroordeeld hebben
- jullie zullen veroordeeld hebben
- zij zullen veroordeeld hebben
Futuro anteriore
- io avrò condannato
- tu avrai condannato
- lui/lei/Lei avrà condannato
- noi avremo condannato
- voi/Voi avrete condannato
- loro/Loro avranno condannato
Conditionalis I
- ik zou veroordelen
- jij zou veroordelen
- hij/zij/het zou veroordelen
- wij zouden veroordelen
- jullie zouden veroordelen
- zij zouden veroordelen
Condizionale presente
- io condannerei
- tu condanneresti
- lui/lei/Lei condannerebbe
- noi condanneremmo
- voi/Voi condannereste
- loro/Loro condannerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben veroordeeld
- jij zou hebben veroordeeld
- hij/zij/het zou hebben veroordeeld
- wij zouden hebben veroordeeld
- jullie zouden hebben veroordeeld
- zij zouden hebben veroordeeld
Condizionale passato
- io avrei condannato
- tu avresti condannato
- lui/lei/Lei avrebbe condannato
- noi avremmo condannato
- voi/Voi avreste condannato
- loro/Loro avrebbero condannato
Imperatief
- jij veroordeel
- jullie veroordeelt
Imperativo
- tu condanna
- voi/Voi condannate