Vervoeging van verstikken
Onbepaalde wijs (infinitief): verstikken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verstik
- jij verstikt
- hij/zij/het verstikt
- wij verstikken
- jullie verstikken
- zij verstikken
Presente
- io soffoco
- tu soffochi
- lui/lei/Lei soffoca
- noi soffochiamo
- voi/Voi soffocate
- loro/Loro soffocano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verstikte
- jij verstikte
- hij/zij/het verstikte
- wij verstikten
- jullie verstikten
- zij verstikten
Imperfetto
- io soffocavo
- tu soffocavi
- lui/lei/Lei soffocava
- noi soffocavamo
- voi/Voi soffocavate
- loro/Loro soffocavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verstikt
- jij hebt verstikt
- hij/zij/het heeft verstikt
- wij hebben verstikt
- jullie hebben verstikt
- zij hebben verstikt
Passato prossimo
- io ho soffocato
- tu hai soffocato
- lui/lei/Lei ha soffocato
- noi abbiamo soffocato
- voi/Voi avete soffocato
- loro/Loro hanno soffocato
Voltooid verleden tijd
- ik had verstikt
- jij had verstikt
- hij/zij/het had verstikt
- wij hadden verstikt
- jullie hadden verstikt
- zij hadden verstikt
Trapassato prossimo
- io avevo soffocato
- tu avevi soffocato
- lui/lei/Lei aveva soffocato
- noi avevamo soffocato
- voi/Voi avevate soffocato
- loro/Loro avevano soffocato
Toekomende tijd I
- ik zal verstikken
- jij zult verstikken
- hij/zij/het zal verstikken
- wij zullen verstikken
- jullie zullen verstikken
- zij zullen verstikken
Futuro semplice
- io soffocherò
- tu soffocherai
- lui/lei/Lei soffocherà
- noi soffocheremo
- voi/Voi soffocherete
- loro/Loro soffocheranno
Toekomende tijd II
- ik zal verstikt hebben
- jij zult verstikt hebben
- hij/zij/het zal verstikt hebben
- wij zullen verstikt hebben
- jullie zullen verstikt hebben
- zij zullen verstikt hebben
Futuro anteriore
- io avrò soffocato
- tu avrai soffocato
- lui/lei/Lei avrà soffocato
- noi avremo soffocato
- voi/Voi avrete soffocato
- loro/Loro avranno soffocato
Conditionalis I
- ik zou verstikken
- jij zou verstikken
- hij/zij/het zou verstikken
- wij zouden verstikken
- jullie zouden verstikken
- zij zouden verstikken
Condizionale presente
- io soffocherei
- tu soffocheresti
- lui/lei/Lei soffocherebbe
- noi soffocheremmo
- voi/Voi soffochereste
- loro/Loro soffocherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben verstikt
- jij zou hebben verstikt
- hij/zij/het zou hebben verstikt
- wij zouden hebben verstikt
- jullie zouden hebben verstikt
- zij zouden hebben verstikt
Condizionale passato
- io avrei soffocato
- tu avresti soffocato
- lui/lei/Lei avrebbe soffocato
- noi avremmo soffocato
- voi/Voi avreste soffocato
- loro/Loro avrebbero soffocato
Imperatief
- jij verstik
- jullie verstikt
Imperativo
- tu soffoca
- voi/Voi soffocate