Vervoeging van verwarmen
Onbepaalde wijs (infinitief): verwarmen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwarm
- jij verwarmt
- hij/zij/het verwarmt
- wij verwarmen
- jullie verwarmen
- zij verwarmen
Presente
- io riscaldo
- tu riscaldi
- lui/lei/Lei riscalda
- noi riscaldiamo
- voi/Voi riscaldate
- loro/Loro riscaldano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwarmde
- jij verwarmde
- hij/zij/het verwarmde
- wij verwarmden
- jullie verwarmden
- zij verwarmden
Imperfetto
- io riscaldavo
- tu riscaldavi
- lui/lei/Lei riscaldava
- noi riscaldavamo
- voi/Voi riscaldavate
- loro/Loro riscaldavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwarmd
- jij hebt verwarmd
- hij/zij/het heeft verwarmd
- wij hebben verwarmd
- jullie hebben verwarmd
- zij hebben verwarmd
Passato prossimo
- io ho riscaldato
- tu hai riscaldato
- lui/lei/Lei ha riscaldato
- noi abbiamo riscaldato
- voi/Voi avete riscaldato
- loro/Loro hanno riscaldato
Voltooid verleden tijd
- ik had verwarmd
- jij had verwarmd
- hij/zij/het had verwarmd
- wij hadden verwarmd
- jullie hadden verwarmd
- zij hadden verwarmd
Trapassato prossimo
- io avevo riscaldato
- tu avevi riscaldato
- lui/lei/Lei aveva riscaldato
- noi avevamo riscaldato
- voi/Voi avevate riscaldato
- loro/Loro avevano riscaldato
Toekomende tijd I
- ik zal verwarmen
- jij zult verwarmen
- hij/zij/het zal verwarmen
- wij zullen verwarmen
- jullie zullen verwarmen
- zij zullen verwarmen
Futuro semplice
- io riscalderò
- tu riscalderai
- lui/lei/Lei riscalderà
- noi riscalderemo
- voi/Voi riscalderete
- loro/Loro riscalderanno
Toekomende tijd II
- ik zal verwarmd hebben
- jij zult verwarmd hebben
- hij/zij/het zal verwarmd hebben
- wij zullen verwarmd hebben
- jullie zullen verwarmd hebben
- zij zullen verwarmd hebben
Futuro anteriore
- io avrò riscaldato
- tu avrai riscaldato
- lui/lei/Lei avrà riscaldato
- noi avremo riscaldato
- voi/Voi avrete riscaldato
- loro/Loro avranno riscaldato
Conditionalis I
- ik zou verwarmen
- jij zou verwarmen
- hij/zij/het zou verwarmen
- wij zouden verwarmen
- jullie zouden verwarmen
- zij zouden verwarmen
Condizionale presente
- io riscalderei
- tu riscalderesti
- lui/lei/Lei riscalderebbe
- noi riscalderemmo
- voi/Voi riscaldereste
- loro/Loro riscalderebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben verwarmd
- jij zou hebben verwarmd
- hij/zij/het zou hebben verwarmd
- wij zouden hebben verwarmd
- jullie zouden hebben verwarmd
- zij zouden hebben verwarmd
Condizionale passato
- io avrei riscaldato
- tu avresti riscaldato
- lui/lei/Lei avrebbe riscaldato
- noi avremmo riscaldato
- voi/Voi avreste riscaldato
- loro/Loro avrebbero riscaldato
Imperatief
- jij verwarm
- jullie verwarmt
Imperativo
- tu riscalda
- voi/Voi riscaldate