Vervoeging van verzekeren

Onbepaalde wijs (infinitief): verzekeren

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzeker
  • jij verzekert
  • hij/zij/het verzekert
  • wij verzekeren
  • jullie verzekeren
  • zij verzekeren

Presente

  • io assicuro
  • tu assicuri
  • lui/lei/Lei assicura
  • noi assicuriamo
  • voi/Voi assicurate
  • loro/Loro assicurano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzekerde
  • jij verzekerde
  • hij/zij/het verzekerde
  • wij verzekerden
  • jullie verzekerden
  • zij verzekerden

Imperfetto

  • io assicuravo
  • tu assicuravi
  • lui/lei/Lei assicurava
  • noi assicuravamo
  • voi/Voi assicuravate
  • loro/Loro assicuravano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzekerd
  • jij hebt verzekerd
  • hij/zij/het heeft verzekerd
  • wij hebben verzekerd
  • jullie hebben verzekerd
  • zij hebben verzekerd

Passato prossimo

  • io ho assicurato
  • tu hai assicurato
  • lui/lei/Lei ha assicurato
  • noi abbiamo assicurato
  • voi/Voi avete assicurato
  • loro/Loro hanno assicurato

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzekerd
  • jij had verzekerd
  • hij/zij/het had verzekerd
  • wij hadden verzekerd
  • jullie hadden verzekerd
  • zij hadden verzekerd

Trapassato prossimo

  • io avevo assicurato
  • tu avevi assicurato
  • lui/lei/Lei aveva assicurato
  • noi avevamo assicurato
  • voi/Voi avevate assicurato
  • loro/Loro avevano assicurato

Toekomende tijd I

  • ik zal verzekeren
  • jij zult verzekeren
  • hij/zij/het zal verzekeren
  • wij zullen verzekeren
  • jullie zullen verzekeren
  • zij zullen verzekeren

Futuro semplice

  • io assicurerò
  • tu assicurerai
  • lui/lei/Lei assicurerà
  • noi assicureremo
  • voi/Voi assicurerete
  • loro/Loro assicureranno

Toekomende tijd II

  • ik zal verzekerd hebben
  • jij zult verzekerd hebben
  • hij/zij/het zal verzekerd hebben
  • wij zullen verzekerd hebben
  • jullie zullen verzekerd hebben
  • zij zullen verzekerd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò assicurato
  • tu avrai assicurato
  • lui/lei/Lei avrà assicurato
  • noi avremo assicurato
  • voi/Voi avrete assicurato
  • loro/Loro avranno assicurato

Conditionalis I

  • ik zou verzekeren
  • jij zou verzekeren
  • hij/zij/het zou verzekeren
  • wij zouden verzekeren
  • jullie zouden verzekeren
  • zij zouden verzekeren

Condizionale presente

  • io assicurerei
  • tu assicureresti
  • lui/lei/Lei assicurerebbe
  • noi assicureremmo
  • voi/Voi assicurereste
  • loro/Loro assicurerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzekerd
  • jij zou hebben verzekerd
  • hij/zij/het zou hebben verzekerd
  • wij zouden hebben verzekerd
  • jullie zouden hebben verzekerd
  • zij zouden hebben verzekerd

Condizionale passato

  • io avrei assicurato
  • tu avresti assicurato
  • lui/lei/Lei avrebbe assicurato
  • noi avremmo assicurato
  • voi/Voi avreste assicurato
  • loro/Loro avrebbero assicurato

Imperatief

  • jij verzeker
  • jullie verzekert

Imperativo

  • tu assicura
  • voi/Voi assicurate

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van verzekeren