Vervoeging van vleien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vlei
- jij vleit
- hij/zij/het vleit
- wij vleien
- jullie vleien
- zij vleien
Presente
- io lusingo
- tu lusinghi
- lui/lei/Lei lusinga
- noi lusinghiamo
- voi/Voi lusingate
- loro/Loro lusingano
Onvoltooid verleden tijd
- ik vleide
- jij vleide
- hij/zij/het vleide
- wij vleiden
- jullie vleiden
- zij vleiden
Imperfetto
- io lusingavo
- tu lusingavi
- lui/lei/Lei lusingava
- noi lusingavamo
- voi/Voi lusingavate
- loro/Loro lusingavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevleid
- jij hebt gevleid
- hij/zij/het heeft gevleid
- wij hebben gevleid
- jullie hebben gevleid
- zij hebben gevleid
Passato prossimo
- io ho lusingato
- tu hai lusingato
- lui/lei/Lei ha lusingato
- noi abbiamo lusingato
- voi/Voi avete lusingato
- loro/Loro hanno lusingato
Voltooid verleden tijd
- ik had gevleid
- jij had gevleid
- hij/zij/het had gevleid
- wij hadden gevleid
- jullie hadden gevleid
- zij hadden gevleid
Trapassato prossimo
- io avevo lusingato
- tu avevi lusingato
- lui/lei/Lei aveva lusingato
- noi avevamo lusingato
- voi/Voi avevate lusingato
- loro/Loro avevano lusingato
Toekomende tijd I
- ik zal vleien
- jij zult vleien
- hij/zij/het zal vleien
- wij zullen vleien
- jullie zullen vleien
- zij zullen vleien
Futuro semplice
- io lusingherò
- tu lusingherai
- lui/lei/Lei lusingherà
- noi lusingheremo
- voi/Voi lusingherete
- loro/Loro lusingheranno
Toekomende tijd II
- ik zal gevleid hebben
- jij zult gevleid hebben
- hij/zij/het zal gevleid hebben
- wij zullen gevleid hebben
- jullie zullen gevleid hebben
- zij zullen gevleid hebben
Futuro anteriore
- io avrò lusingato
- tu avrai lusingato
- lui/lei/Lei avrà lusingato
- noi avremo lusingato
- voi/Voi avrete lusingato
- loro/Loro avranno lusingato
Conditionalis I
- ik zou vleien
- jij zou vleien
- hij/zij/het zou vleien
- wij zouden vleien
- jullie zouden vleien
- zij zouden vleien
Condizionale presente
- io lusingherei
- tu lusingheresti
- lui/lei/Lei lusingherebbe
- noi lusingheremmo
- voi/Voi lusinghereste
- loro/Loro lusingherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gevleid
- jij zou hebben gevleid
- hij/zij/het zou hebben gevleid
- wij zouden hebben gevleid
- jullie zouden hebben gevleid
- zij zouden hebben gevleid
Condizionale passato
- io avrei lusingato
- tu avresti lusingato
- lui/lei/Lei avrebbe lusingato
- noi avremmo lusingato
- voi/Voi avreste lusingato
- loro/Loro avrebbero lusingato
Imperatief
- jij vlei
- jullie vleit
Imperativo
- tu lusinga
- voi/Voi lusingate