Vervoeging van vloeien
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vloei
- jij vloeit
- hij/zij/het vloeit
- wij vloeien
- jullie vloeien
- zij vloeien
Presente
- io fluisco
- tu fluisci
- lui/lei/Lei fluisce
- noi fluiamo
- voi/Voi fluite
- loro/Loro fluiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik vloeide
- jij vloeide
- hij/zij/het vloeide
- wij vloeiden
- jullie vloeiden
- zij vloeiden
Imperfetto
- io fluivo
- tu fluivi
- lui/lei/Lei fluiva
- noi fluivamo
- voi/Voi fluivate
- loro/Loro fluivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevloeid
- jij hebt gevloeid
- hij/zij/het heeft gevloeid
- wij hebben gevloeid
- jullie hebben gevloeid
- zij hebben gevloeid
Passato prossimo
- io sono fluito
- tu sei fluito
- lui/lei/Lei è fluito
- noi siamo fluiti
- voi/Voi siete fluiti
- loro/Loro sono fluiti
Voltooid verleden tijd
- ik had gevloeid
- jij had gevloeid
- hij/zij/het had gevloeid
- wij hadden gevloeid
- jullie hadden gevloeid
- zij hadden gevloeid
Trapassato prossimo
- io ero fluito
- tu eri fluito
- lui/lei/Lei era fluito
- noi eravamo fluiti
- voi/Voi eravate fluiti
- loro/Loro erano fluiti
Toekomende tijd I
- ik zal vloeien
- jij zult vloeien
- hij/zij/het zal vloeien
- wij zullen vloeien
- jullie zullen vloeien
- zij zullen vloeien
Futuro semplice
- io fluirò
- tu fluirai
- lui/lei/Lei fluirà
- noi fluiremo
- voi/Voi fluirete
- loro/Loro fluiranno
Toekomende tijd II
- ik zal gevloeid hebben
- jij zult gevloeid hebben
- hij/zij/het zal gevloeid hebben
- wij zullen gevloeid hebben
- jullie zullen gevloeid hebben
- zij zullen gevloeid hebben
Futuro anteriore
- io sarò fluito
- tu sarai fluito
- lui/lei/Lei sarà fluito
- noi saremo fluiti
- voi/Voi sarete fluiti
- loro/Loro saranno fluiti
Conditionalis I
- ik zou vloeien
- jij zou vloeien
- hij/zij/het zou vloeien
- wij zouden vloeien
- jullie zouden vloeien
- zij zouden vloeien
Condizionale presente
- io fluirei
- tu fluiresti
- lui/lei/Lei fluirebbe
- noi fluiremmo
- voi/Voi fluireste
- loro/Loro fluirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gevloeid
- jij zou hebben gevloeid
- hij/zij/het zou hebben gevloeid
- wij zouden hebben gevloeid
- jullie zouden hebben gevloeid
- zij zouden hebben gevloeid
Condizionale passato
- io sarei fluito
- tu saresti fluito
- lui/lei/Lei sarebbe fluito
- noi saremmo fluiti
- voi/Voi sareste fluiti
- loro/Loro sarebbero fluiti
Imperatief
- jij vloei
- jullie vloeit
Imperativo
- tu fluisci
- voi/Voi fluite