Vervoeging van vooruitlopen
Onbepaalde wijs (infinitief): vooruitlopen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop vooruit
- jij loopt vooruit
- hij/zij/het loopt vooruit
- wij lopen vooruit
- jullie lopen vooruit
- zij lopen vooruit
Presente
- io anticipo
- tu anticipi
- lui/lei/Lei anticipa
- noi anticipiamo
- voi/Voi anticipate
- loro/Loro anticipano
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep vooruit
- jij liep vooruit
- hij/zij/het liep vooruit
- wij liepen vooruit
- jullie liepen vooruit
- zij liepen vooruit
Imperfetto
- io anticipavo
- tu anticipavi
- lui/lei/Lei anticipava
- noi anticipavamo
- voi/Voi anticipavate
- loro/Loro anticipavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben vooruitgelopen
- jij bent vooruitgelopen
- hij/zij/het is vooruitgelopen
- wij zijn vooruitgelopen
- jullie zijn vooruitgelopen
- zij zijn vooruitgelopen
Passato prossimo
- io ho anticipato
- tu hai anticipato
- lui/lei/Lei ha anticipato
- noi abbiamo anticipato
- voi/Voi avete anticipato
- loro/Loro hanno anticipato
Voltooid verleden tijd
- ik was vooruitgelopen
- jij was vooruitgelopen
- hij/zij/het was vooruitgelopen
- wij waren vooruitgelopen
- jullie waren vooruitgelopen
- zij waren vooruitgelopen
Trapassato prossimo
- io avevo anticipato
- tu avevi anticipato
- lui/lei/Lei aveva anticipato
- noi avevamo anticipato
- voi/Voi avevate anticipato
- loro/Loro avevano anticipato
Toekomende tijd I
- ik zal vooruitlopen
- jij zult vooruitlopen
- hij/zij/het zal vooruitlopen
- wij zullen vooruitlopen
- jullie zullen vooruitlopen
- zij zullen vooruitlopen
Futuro semplice
- io anticiperò
- tu anticiperai
- lui/lei/Lei anticiperà
- noi anticiperemo
- voi/Voi anticiperete
- loro/Loro anticiperanno
Toekomende tijd II
- ik zal vooruitgelopen zijn
- jij zult vooruitgelopen zijn
- hij/zij/het zal vooruitgelopen zijn
- wij zullen vooruitgelopen zijn
- jullie zullen vooruitgelopen zijn
- zij zullen vooruitgelopen zijn
Futuro anteriore
- io avrò anticipato
- tu avrai anticipato
- lui/lei/Lei avrà anticipato
- noi avremo anticipato
- voi/Voi avrete anticipato
- loro/Loro avranno anticipato
Conditionalis I
- ik zou vooruitlopen
- jij zou vooruitlopen
- hij/zij/het zou vooruitlopen
- wij zouden vooruitlopen
- jullie zouden vooruitlopen
- zij zouden vooruitlopen
Condizionale presente
- io anticiperei
- tu anticiperesti
- lui/lei/Lei anticiperebbe
- noi anticiperemmo
- voi/Voi anticipereste
- loro/Loro anticiperebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn vooruitgelopen
- jij zou zijn vooruitgelopen
- hij/zij/het zou zijn vooruitgelopen
- wij zouden zijn vooruitgelopen
- jullie zouden zijn vooruitgelopen
- zij zouden zijn vooruitgelopen
Condizionale passato
- io avrei anticipato
- tu avresti anticipato
- lui/lei/Lei avrebbe anticipato
- noi avremmo anticipato
- voi/Voi avreste anticipato
- loro/Loro avrebbero anticipato
Imperatief
- jij loop vooruit
- jullie loopt vooruit
Imperativo
- tu anticipa
- voi/Voi anticipate