Vervoeging van vuilmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): vuilmaken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak vuil
- jij maakt vuil
- hij/zij/het maakt vuil
- wij maken vuil
- jullie maken vuil
- zij maken vuil
Presente
- io insudicio
- tu insudici
- lui/lei/Lei insudicia
- noi insudiciamo
- voi/Voi insudiciate
- loro/Loro insudiciano
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte vuil
- jij maakte vuil
- hij/zij/het maakte vuil
- wij maakten vuil
- jullie maakten vuil
- zij maakten vuil
Imperfetto
- io insudiciavo
- tu insudiciavi
- lui/lei/Lei insudiciava
- noi insudiciavamo
- voi/Voi insudiciavate
- loro/Loro insudiciavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vuilgemaakt
- jij hebt vuilgemaakt
- hij/zij/het heeft vuilgemaakt
- wij hebben vuilgemaakt
- jullie hebben vuilgemaakt
- zij hebben vuilgemaakt
Passato prossimo
- io ho insudiciato
- tu hai insudiciato
- lui/lei/Lei ha insudiciato
- noi abbiamo insudiciato
- voi/Voi avete insudiciato
- loro/Loro hanno insudiciato
Voltooid verleden tijd
- ik had vuilgemaakt
- jij had vuilgemaakt
- hij/zij/het had vuilgemaakt
- wij hadden vuilgemaakt
- jullie hadden vuilgemaakt
- zij hadden vuilgemaakt
Trapassato prossimo
- io avevo insudiciato
- tu avevi insudiciato
- lui/lei/Lei aveva insudiciato
- noi avevamo insudiciato
- voi/Voi avevate insudiciato
- loro/Loro avevano insudiciato
Toekomende tijd I
- ik zal vuilmaken
- jij zult vuilmaken
- hij/zij/het zal vuilmaken
- wij zullen vuilmaken
- jullie zullen vuilmaken
- zij zullen vuilmaken
Futuro semplice
- io insudicerò
- tu insudicerai
- lui/lei/Lei insudicerà
- noi insudiceremo
- voi/Voi insudicerete
- loro/Loro insudiceranno
Toekomende tijd II
- ik zal vuilgemaakt hebben
- jij zult vuilgemaakt hebben
- hij/zij/het zal vuilgemaakt hebben
- wij zullen vuilgemaakt hebben
- jullie zullen vuilgemaakt hebben
- zij zullen vuilgemaakt hebben
Futuro anteriore
- io avrò insudiciato
- tu avrai insudiciato
- lui/lei/Lei avrà insudiciato
- noi avremo insudiciato
- voi/Voi avrete insudiciato
- loro/Loro avranno insudiciato
Conditionalis I
- ik zou vuilmaken
- jij zou vuilmaken
- hij/zij/het zou vuilmaken
- wij zouden vuilmaken
- jullie zouden vuilmaken
- zij zouden vuilmaken
Condizionale presente
- io insudicerei
- tu insudiceresti
- lui/lei/Lei insudicerebbe
- noi insudiceremmo
- voi/Voi insudicereste
- loro/Loro insudicerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben vuilgemaakt
- jij zou hebben vuilgemaakt
- hij/zij/het zou hebben vuilgemaakt
- wij zouden hebben vuilgemaakt
- jullie zouden hebben vuilgemaakt
- zij zouden hebben vuilgemaakt
Condizionale passato
- io avrei insudiciato
- tu avresti insudiciato
- lui/lei/Lei avrebbe insudiciato
- noi avremmo insudiciato
- voi/Voi avreste insudiciato
- loro/Loro avrebbero insudiciato
Imperatief
- jij maak vuil
- jullie maakt vuil
Imperativo
- tu insudicia
- voi/Voi insudiciate