Vervoeging van wegvluchten
Onbepaalde wijs (infinitief): wegvluchten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vlucht weg
- jij vlucht weg
- hij/zij/het vlucht weg
- wij vluchten weg
- jullie vluchten weg
- zij vluchten weg
Presente
- io fuggo
- tu fuggi
- lui/lei/Lei fugge
- noi fuggiamo
- voi/Voi fuggite
- loro/Loro fuggono
Onvoltooid verleden tijd
- ik vluchtte weg
- jij vluchtte weg
- hij/zij/het vluchtte weg
- wij vluchtten weg
- jullie vluchtten weg
- zij vluchtten weg
Imperfetto
- io fuggivo
- tu fuggivi
- lui/lei/Lei fuggiva
- noi fuggivamo
- voi/Voi fuggivate
- loro/Loro fuggivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben weggevlucht
- jij bent weggevlucht
- hij/zij/het is weggevlucht
- wij zijn weggevlucht
- jullie zijn weggevlucht
- zij zijn weggevlucht
Passato prossimo
- io sono fuggito
- tu sei fuggito
- lui/lei/Lei è fuggito
- noi siamo fuggiti
- voi/Voi siete fuggiti
- loro/Loro sono fuggiti
Voltooid verleden tijd
- ik was weggevlucht
- jij was weggevlucht
- hij/zij/het was weggevlucht
- wij waren weggevlucht
- jullie waren weggevlucht
- zij waren weggevlucht
Trapassato prossimo
- io ero fuggito
- tu eri fuggito
- lui/lei/Lei era fuggito
- noi eravamo fuggiti
- voi/Voi eravate fuggiti
- loro/Loro erano fuggiti
Toekomende tijd I
- ik zal wegvluchten
- jij zult wegvluchten
- hij/zij/het zal wegvluchten
- wij zullen wegvluchten
- jullie zullen wegvluchten
- zij zullen wegvluchten
Futuro semplice
- io fuggirò
- tu fuggirai
- lui/lei/Lei fuggirà
- noi fuggiremo
- voi/Voi fuggirete
- loro/Loro fuggiranno
Toekomende tijd II
- ik zal weggevlucht zijn
- jij zult weggevlucht zijn
- hij/zij/het zal weggevlucht zijn
- wij zullen weggevlucht zijn
- jullie zullen weggevlucht zijn
- zij zullen weggevlucht zijn
Futuro anteriore
- io sarò fuggito
- tu sarai fuggito
- lui/lei/Lei sarà fuggito
- noi saremo fuggiti
- voi/Voi sarete fuggiti
- loro/Loro saranno fuggiti
Conditionalis I
- ik zou wegvluchten
- jij zou wegvluchten
- hij/zij/het zou wegvluchten
- wij zouden wegvluchten
- jullie zouden wegvluchten
- zij zouden wegvluchten
Condizionale presente
- io fuggirei
- tu fuggiresti
- lui/lei/Lei fuggirebbe
- noi fuggiremmo
- voi/Voi fuggireste
- loro/Loro fuggirebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn weggevlucht
- jij zou zijn weggevlucht
- hij/zij/het zou zijn weggevlucht
- wij zouden zijn weggevlucht
- jullie zouden zijn weggevlucht
- zij zouden zijn weggevlucht
Condizionale passato
- io sarei fuggito
- tu saresti fuggito
- lui/lei/Lei sarebbe fuggito
- noi saremmo fuggiti
- voi/Voi sareste fuggiti
- loro/Loro sarebbero fuggiti
Imperatief
- jij vlucht weg
- jullie vlucht weg
Imperativo
- tu fuggi
- voi/Voi fuggite