Vervoeging van werven
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik werf
- jij werft
- hij/zij/het werft
- wij werven
- jullie werven
- zij werven
Presente
- io arruolo
- tu arruoli
- lui/lei/Lei arruola
- noi arruoliamo
- voi/Voi arruolate
- loro/Loro arruolano
Onvoltooid verleden tijd
- ik wierf
- jij wierf
- hij/zij/het wierf
- wij wierven
- jullie wierven
- zij wierven
Imperfetto
- io arruolavo
- tu arruolavi
- lui/lei/Lei arruolava
- noi arruolavamo
- voi/Voi arruolavate
- loro/Loro arruolavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geworven
- jij hebt geworven
- hij/zij/het heeft geworven
- wij hebben geworven
- jullie hebben geworven
- zij hebben geworven
Passato prossimo
- io ho arruolato
- tu hai arruolato
- lui/lei/Lei ha arruolato
- noi abbiamo arruolato
- voi/Voi avete arruolato
- loro/Loro hanno arruolato
Voltooid verleden tijd
- ik had geworven
- jij had geworven
- hij/zij/het had geworven
- wij hadden geworven
- jullie hadden geworven
- zij hadden geworven
Trapassato prossimo
- io avevo arruolato
- tu avevi arruolato
- lui/lei/Lei aveva arruolato
- noi avevamo arruolato
- voi/Voi avevate arruolato
- loro/Loro avevano arruolato
Toekomende tijd I
- ik zal werven
- jij zult werven
- hij/zij/het zal werven
- wij zullen werven
- jullie zullen werven
- zij zullen werven
Futuro semplice
- io arruolerò
- tu arruolerai
- lui/lei/Lei arruolerà
- noi arruoleremo
- voi/Voi arruolerete
- loro/Loro arruoleranno
Toekomende tijd II
- ik zal geworven hebben
- jij zult geworven hebben
- hij/zij/het zal geworven hebben
- wij zullen geworven hebben
- jullie zullen geworven hebben
- zij zullen geworven hebben
Futuro anteriore
- io avrò arruolato
- tu avrai arruolato
- lui/lei/Lei avrà arruolato
- noi avremo arruolato
- voi/Voi avrete arruolato
- loro/Loro avranno arruolato
Conditionalis I
- ik zou werven
- jij zou werven
- hij/zij/het zou werven
- wij zouden werven
- jullie zouden werven
- zij zouden werven
Condizionale presente
- io arruolerei
- tu arruoleresti
- lui/lei/Lei arruolerebbe
- noi arruoleremmo
- voi/Voi arruolereste
- loro/Loro arruolerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geworven
- jij zou hebben geworven
- hij/zij/het zou hebben geworven
- wij zouden hebben geworven
- jullie zouden hebben geworven
- zij zouden hebben geworven
Condizionale passato
- io avrei arruolato
- tu avresti arruolato
- lui/lei/Lei avrebbe arruolato
- noi avremmo arruolato
- voi/Voi avreste arruolato
- loro/Loro avrebbero arruolato
Imperatief
- jij werf
- jullie werft
Imperativo
- tu arruola
- voi/Voi arruolate