Vervoeging van winnen

Vertaling: guadagnare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik win
  • jij wint
  • hij/zij/het wint
  • wij winnen
  • jullie winnen
  • zij winnen

Presente

  • io guadagno
  • tu guadagni
  • lui/lei/Lei guadagna
  • noi guadagnamo
  • voi/Voi guadagnate
  • loro/Loro guadagnano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik won
  • jij won
  • hij/zij/het won
  • wij wonnen
  • jullie wonnen
  • zij wonnen

Imperfetto

  • io guadagnavo
  • tu guadagnavi
  • lui/lei/Lei guadagnava
  • noi guadagnavamo
  • voi/Voi guadagnavate
  • loro/Loro guadagnavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewonnen
  • jij hebt gewonnen
  • hij/zij/het heeft gewonnen
  • wij hebben gewonnen
  • jullie hebben gewonnen
  • zij hebben gewonnen

Passato prossimo

  • io ho guadagnato
  • tu hai guadagnato
  • lui/lei/Lei ha guadagnato
  • noi abbiamo guadagnato
  • voi/Voi avete guadagnato
  • loro/Loro hanno guadagnato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewonnen
  • jij had gewonnen
  • hij/zij/het had gewonnen
  • wij hadden gewonnen
  • jullie hadden gewonnen
  • zij hadden gewonnen

Trapassato prossimo

  • io avevo guadagnato
  • tu avevi guadagnato
  • lui/lei/Lei aveva guadagnato
  • noi avevamo guadagnato
  • voi/Voi avevate guadagnato
  • loro/Loro avevano guadagnato

Toekomende tijd I

  • ik zal winnen
  • jij zult winnen
  • hij/zij/het zal winnen
  • wij zullen winnen
  • jullie zullen winnen
  • zij zullen winnen

Futuro semplice

  • io guadagnerò
  • tu guadagnerai
  • lui/lei/Lei guadagnerà
  • noi guadagneremo
  • voi/Voi guadagnerete
  • loro/Loro guadagneranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gewonnen hebben
  • jij zult gewonnen hebben
  • hij/zij/het zal gewonnen hebben
  • wij zullen gewonnen hebben
  • jullie zullen gewonnen hebben
  • zij zullen gewonnen hebben

Futuro anteriore

  • io avrò guadagnato
  • tu avrai guadagnato
  • lui/lei/Lei avrà guadagnato
  • noi avremo guadagnato
  • voi/Voi avrete guadagnato
  • loro/Loro avranno guadagnato

Conditionalis I

  • ik zou winnen
  • jij zou winnen
  • hij/zij/het zou winnen
  • wij zouden winnen
  • jullie zouden winnen
  • zij zouden winnen

Condizionale presente

  • io guadagnerei
  • tu guadagneresti
  • lui/lei/Lei guadagnerebbe
  • noi guadagneremmo
  • voi/Voi guadagnereste
  • loro/Loro guadagnerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewonnen
  • jij zou hebben gewonnen
  • hij/zij/het zou hebben gewonnen
  • wij zouden hebben gewonnen
  • jullie zouden hebben gewonnen
  • zij zouden hebben gewonnen

Condizionale passato

  • io avrei guadagnato
  • tu avresti guadagnato
  • lui/lei/Lei avrebbe guadagnato
  • noi avremmo guadagnato
  • voi/Voi avreste guadagnato
  • loro/Loro avrebbero guadagnato

Imperatief

  • jij win
  • jullie wint

Imperativo

  • tu guadagna
  • voi/Voi guadagnate

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van winnen