Vervoeging van wonden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wond
- jij wondt
- hij/zij/het wondt
- wij wonden
- jullie wonden
- zij wonden
Presente
- io ferisco
- tu ferisci
- lui/lei/Lei ferisce
- noi feriamo
- voi/Voi ferite
- loro/Loro feriscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik wondde
- jij wondde
- hij/zij/het wondde
- wij wondden
- jullie wondden
- zij wondden
Imperfetto
- io ferivo
- tu ferivi
- lui/lei/Lei feriva
- noi ferivamo
- voi/Voi ferivate
- loro/Loro ferivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewond
- jij hebt gewond
- hij/zij/het heeft gewond
- wij hebben gewond
- jullie hebben gewond
- zij hebben gewond
Passato prossimo
- io ho ferito
- tu hai ferito
- lui/lei/Lei ha ferito
- noi abbiamo ferito
- voi/Voi avete ferito
- loro/Loro hanno ferito
Voltooid verleden tijd
- ik had gewond
- jij had gewond
- hij/zij/het had gewond
- wij hadden gewond
- jullie hadden gewond
- zij hadden gewond
Trapassato prossimo
- io avevo ferito
- tu avevi ferito
- lui/lei/Lei aveva ferito
- noi avevamo ferito
- voi/Voi avevate ferito
- loro/Loro avevano ferito
Toekomende tijd I
- ik zal wonden
- jij zult wonden
- hij/zij/het zal wonden
- wij zullen wonden
- jullie zullen wonden
- zij zullen wonden
Futuro semplice
- io ferirò
- tu ferirai
- lui/lei/Lei ferirà
- noi feriremo
- voi/Voi ferirete
- loro/Loro feriranno
Toekomende tijd II
- ik zal gewond hebben
- jij zult gewond hebben
- hij/zij/het zal gewond hebben
- wij zullen gewond hebben
- jullie zullen gewond hebben
- zij zullen gewond hebben
Futuro anteriore
- io avrò ferito
- tu avrai ferito
- lui/lei/Lei avrà ferito
- noi avremo ferito
- voi/Voi avrete ferito
- loro/Loro avranno ferito
Conditionalis I
- ik zou wonden
- jij zou wonden
- hij/zij/het zou wonden
- wij zouden wonden
- jullie zouden wonden
- zij zouden wonden
Condizionale presente
- io ferirei
- tu feriresti
- lui/lei/Lei ferirebbe
- noi feriremmo
- voi/Voi ferireste
- loro/Loro ferirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gewond
- jij zou hebben gewond
- hij/zij/het zou hebben gewond
- wij zouden hebben gewond
- jullie zouden hebben gewond
- zij zouden hebben gewond
Condizionale passato
- io avrei ferito
- tu avresti ferito
- lui/lei/Lei avrebbe ferito
- noi avremmo ferito
- voi/Voi avreste ferito
- loro/Loro avrebbero ferito
Imperatief
- jij wond
- jullie wondt
Imperativo
- tu ferisci
- voi/Voi ferite