Vervoeging van wriemelen
Onbepaalde wijs (infinitief): wriemelen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wriemel
- jij wriemelt
- hij/zij/het wriemelt
- wij wriemelen
- jullie wriemelen
- zij wriemelen
Presente
- io brulico
- tu brulichi
- lui/lei/Lei brulica
- noi brulichiamo
- voi/Voi brulicate
- loro/Loro brulicano
Onvoltooid verleden tijd
- ik wriemelde
- jij wriemelde
- hij/zij/het wriemelde
- wij wriemelden
- jullie wriemelden
- zij wriemelden
Imperfetto
- io brulicavo
- tu brulicavi
- lui/lei/Lei brulicava
- noi brulicavamo
- voi/Voi brulicavate
- loro/Loro brulicavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewriemeld
- jij hebt gewriemeld
- hij/zij/het heeft gewriemeld
- wij hebben gewriemeld
- jullie hebben gewriemeld
- zij hebben gewriemeld
Passato prossimo
- io ho brulicato
- tu hai brulicato
- lui/lei/Lei ha brulicato
- noi abbiamo brulicato
- voi/Voi avete brulicato
- loro/Loro hanno brulicato
Voltooid verleden tijd
- ik had gewriemeld
- jij had gewriemeld
- hij/zij/het had gewriemeld
- wij hadden gewriemeld
- jullie hadden gewriemeld
- zij hadden gewriemeld
Trapassato prossimo
- io avevo brulicato
- tu avevi brulicato
- lui/lei/Lei aveva brulicato
- noi avevamo brulicato
- voi/Voi avevate brulicato
- loro/Loro avevano brulicato
Toekomende tijd I
- ik zal wriemelen
- jij zult wriemelen
- hij/zij/het zal wriemelen
- wij zullen wriemelen
- jullie zullen wriemelen
- zij zullen wriemelen
Futuro semplice
- io brulicherò
- tu brulicherai
- lui/lei/Lei brulicherà
- noi brulicheremo
- voi/Voi brulicherete
- loro/Loro brulicheranno
Toekomende tijd II
- ik zal gewriemeld hebben
- jij zult gewriemeld hebben
- hij/zij/het zal gewriemeld hebben
- wij zullen gewriemeld hebben
- jullie zullen gewriemeld hebben
- zij zullen gewriemeld hebben
Futuro anteriore
- io avrò brulicato
- tu avrai brulicato
- lui/lei/Lei avrà brulicato
- noi avremo brulicato
- voi/Voi avrete brulicato
- loro/Loro avranno brulicato
Conditionalis I
- ik zou wriemelen
- jij zou wriemelen
- hij/zij/het zou wriemelen
- wij zouden wriemelen
- jullie zouden wriemelen
- zij zouden wriemelen
Condizionale presente
- io brulicherei
- tu brulicheresti
- lui/lei/Lei brulicherebbe
- noi brulicheremmo
- voi/Voi brulichereste
- loro/Loro brulicherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gewriemeld
- jij zou hebben gewriemeld
- hij/zij/het zou hebben gewriemeld
- wij zouden hebben gewriemeld
- jullie zouden hebben gewriemeld
- zij zouden hebben gewriemeld
Condizionale passato
- io avrei brulicato
- tu avresti brulicato
- lui/lei/Lei avrebbe brulicato
- noi avremmo brulicato
- voi/Voi avreste brulicato
- loro/Loro avrebbero brulicato
Imperatief
- jij wriemel
- jullie wriemelt
Imperativo
- tu brulica
- voi/Voi brulicate