Vervoeging van zingen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zing
- jij zingt
- hij/zij/het zingt
- wij zingen
- jullie zingen
- zij zingen
Presente
- io canto
- tu canti
- lui/lei/Lei canta
- noi cantiamo
- voi/Voi cantate
- loro/Loro cantano
Onvoltooid verleden tijd
- ik zong
- jij zong
- hij/zij/het zong
- wij zongen
- jullie zongen
- zij zongen
Imperfetto
- io cantavo
- tu cantavi
- lui/lei/Lei cantava
- noi cantavamo
- voi/Voi cantavate
- loro/Loro cantavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezongen
- jij hebt gezongen
- hij/zij/het heeft gezongen
- wij hebben gezongen
- jullie hebben gezongen
- zij hebben gezongen
Passato prossimo
- io ho cantato
- tu hai cantato
- lui/lei/Lei ha cantato
- noi abbiamo cantato
- voi/Voi avete cantato
- loro/Loro hanno cantato
Voltooid verleden tijd
- ik had gezongen
- jij had gezongen
- hij/zij/het had gezongen
- wij hadden gezongen
- jullie hadden gezongen
- zij hadden gezongen
Trapassato prossimo
- io avevo cantato
- tu avevi cantato
- lui/lei/Lei aveva cantato
- noi avevamo cantato
- voi/Voi avevate cantato
- loro/Loro avevano cantato
Toekomende tijd I
- ik zal zingen
- jij zult zingen
- hij/zij/het zal zingen
- wij zullen zingen
- jullie zullen zingen
- zij zullen zingen
Futuro semplice
- io canterò
- tu canterai
- lui/lei/Lei canterà
- noi canteremo
- voi/Voi canterete
- loro/Loro canteranno
Toekomende tijd II
- ik zal gezongen hebben
- jij zult gezongen hebben
- hij/zij/het zal gezongen hebben
- wij zullen gezongen hebben
- jullie zullen gezongen hebben
- zij zullen gezongen hebben
Futuro anteriore
- io avrò cantato
- tu avrai cantato
- lui/lei/Lei avrà cantato
- noi avremo cantato
- voi/Voi avrete cantato
- loro/Loro avranno cantato
Conditionalis I
- ik zou zingen
- jij zou zingen
- hij/zij/het zou zingen
- wij zouden zingen
- jullie zouden zingen
- zij zouden zingen
Condizionale presente
- io canterei
- tu canteresti
- lui/lei/Lei canterebbe
- noi canteremmo
- voi/Voi cantereste
- loro/Loro canterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gezongen
- jij zou hebben gezongen
- hij/zij/het zou hebben gezongen
- wij zouden hebben gezongen
- jullie zouden hebben gezongen
- zij zouden hebben gezongen
Condizionale passato
- io avrei cantato
- tu avresti cantato
- lui/lei/Lei avrebbe cantato
- noi avremmo cantato
- voi/Voi avreste cantato
- loro/Loro avrebbero cantato
Imperatief
- jij zing
- jullie zingt
Imperativo
- tu canta
- voi/Voi cantate