Vervoeging van zoenen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zoen
- jij zoent
- hij/zij/het zoent
- wij zoenen
- jullie zoenen
- zij zoenen
Presente
- io bacio
- tu baci
- lui/lei/Lei bacia
- noi baciamo
- voi/Voi baciate
- loro/Loro baciano
Onvoltooid verleden tijd
- ik zoende
- jij zoende
- hij/zij/het zoende
- wij zoenden
- jullie zoenden
- zij zoenden
Imperfetto
- io baciavo
- tu baciavi
- lui/lei/Lei baciava
- noi baciavamo
- voi/Voi baciavate
- loro/Loro baciavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezoend
- jij hebt gezoend
- hij/zij/het heeft gezoend
- wij hebben gezoend
- jullie hebben gezoend
- zij hebben gezoend
Passato prossimo
- io ho baciato
- tu hai baciato
- lui/lei/Lei ha baciato
- noi abbiamo baciato
- voi/Voi avete baciato
- loro/Loro hanno baciato
Voltooid verleden tijd
- ik had gezoend
- jij had gezoend
- hij/zij/het had gezoend
- wij hadden gezoend
- jullie hadden gezoend
- zij hadden gezoend
Trapassato prossimo
- io avevo baciato
- tu avevi baciato
- lui/lei/Lei aveva baciato
- noi avevamo baciato
- voi/Voi avevate baciato
- loro/Loro avevano baciato
Toekomende tijd I
- ik zal zoenen
- jij zult zoenen
- hij/zij/het zal zoenen
- wij zullen zoenen
- jullie zullen zoenen
- zij zullen zoenen
Futuro semplice
- io bacerò
- tu bacerai
- lui/lei/Lei bacerà
- noi baceremo
- voi/Voi bacerete
- loro/Loro baceranno
Toekomende tijd II
- ik zal gezoend hebben
- jij zult gezoend hebben
- hij/zij/het zal gezoend hebben
- wij zullen gezoend hebben
- jullie zullen gezoend hebben
- zij zullen gezoend hebben
Futuro anteriore
- io avrò baciato
- tu avrai baciato
- lui/lei/Lei avrà baciato
- noi avremo baciato
- voi/Voi avrete baciato
- loro/Loro avranno baciato
Conditionalis I
- ik zou zoenen
- jij zou zoenen
- hij/zij/het zou zoenen
- wij zouden zoenen
- jullie zouden zoenen
- zij zouden zoenen
Condizionale presente
- io bacerei
- tu baceresti
- lui/lei/Lei bacerebbe
- noi baceremmo
- voi/Voi bacereste
- loro/Loro bacerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gezoend
- jij zou hebben gezoend
- hij/zij/het zou hebben gezoend
- wij zouden hebben gezoend
- jullie zouden hebben gezoend
- zij zouden hebben gezoend
Condizionale passato
- io avrei baciato
- tu avresti baciato
- lui/lei/Lei avrebbe baciato
- noi avremmo baciato
- voi/Voi avreste baciato
- loro/Loro avrebbero baciato
Imperatief
- jij zoen
- jullie zoent
Imperativo
- tu bacia
- voi/Voi baciate