Vervoeging van zwermen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het zwermt
- zij zwermen
Presente
- lui/lei/Lei brulica
- loro/Loro brulicano
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het zwermde
- zij zwermden
Imperfetto
- lui/lei/Lei brulicava
- loro/Loro brulicavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gezwermd
- zij hebben gezwermd
Passato prossimo
- lui/lei/Lei ha brulicato
- loro/Loro hanno brulicato
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gezwermd
- zij hadden gezwermd
Trapassato prossimo
- lui/lei/Lei aveva brulicato
- loro/Loro avevano brulicato
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal zwermen
- zij zult zwermen
Futuro semplice
- lui/lei/Lei brulicherà
- loro/Loro brulicheranno
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gezwermd hebben
- zij zult gezwermd hebben
Futuro anteriore
- lui/lei/Lei avrà brulicato
- loro/Loro avranno brulicato
Conditionalis I
- hij/zij/het zal zwermen
- zij zullen zwermen
Condizionale presente
- lui/lei/Lei brulicherebbe
- loro/Loro brulicherebbero
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gezwermd
- zij zullen hebben gezwermd
Condizionale passato
- lui/lei/Lei avrebbe brulicato
- loro/Loro avrebbero brulicato