Vervoeging van sprießen

Onbepaalde wijs (infinitief): sprießen

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: uitschieten

6 alternatieve vertalingen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es sprießt
  • sie sprießen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het schiet uit
  • zij schieten uit

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es sprießte
  • sie sprießten

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het schoot uit
  • zij schoten uit

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gesprießt
  • sie haben gesprießt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft uitgeschoten
  • zij hebben uitgeschoten

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gesprießt
  • sie hatten gesprießt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had uitgeschoten
  • zij hadden uitgeschoten

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird sprießen
  • sie werden sprießen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal uitschieten
  • zij zullen uitschieten

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gesprießt haben
  • sie werden gesprießt haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal uitgeschoten hebben
  • zij zullen uitgeschoten hebben

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde sprießen
  • sie würden sprießen

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou uitschieten
  • zij zouden uitschieten

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gesprießt haben
  • sie würden gesprießt haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou hebben uitgeschoten
  • zij zouden hebben uitgeschoten