Vervoeging van abgrenzen
Onbepaalde wijs (infinitief): abgrenzen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich grenze ab
- du grenzt ab
- er/sie/es grenzt ab
- wir grenzen ab
- ihr grenzt ab
- sie grenzen ab
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik determineer
- jij determineert
- hij/zij/het determineert
- wij determineren
- jullie determineren
- zij determineren
Präteritum Indikativ
- ich grenzte ab
- du grenztest ab
- er/sie/es grenzte ab
- wir grenzten ab
- ihr grenztet ab
- sie grenzten ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik determineerde
- jij determineerde
- hij/zij/het determineerde
- wij determineerden
- jullie determineerden
- zij determineerden
Perfekt Indikativ
- ich habe abgegrenzt
- du hast abgegrenzt
- er/sie/es hat abgegrenzt
- wir haben abgegrenzt
- ihr habt abgegrenzt
- sie haben abgegrenzt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedetermineerd
- jij hebt gedetermineerd
- hij/zij/het heeft gedetermineerd
- wij hebben gedetermineerd
- jullie hebben gedetermineerd
- zij hebben gedetermineerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgegrenzt
- du hattest abgegrenzt
- er/sie/es hatte abgegrenzt
- wir hatten abgegrenzt
- ihr hattet abgegrenzt
- sie hatten abgegrenzt
Voltooid verleden tijd
- ik had gedetermineerd
- jij had gedetermineerd
- hij/zij/het had gedetermineerd
- wij hadden gedetermineerd
- jullie hadden gedetermineerd
- zij hadden gedetermineerd
Futur I Indikativ
- ich werde abgrenzen
- du wirst abgrenzen
- er/sie/es wird abgrenzen
- wir werden abgrenzen
- ihr werdet abgrenzen
- sie werden abgrenzen
Toekomende tijd I
- ik zal determineren
- jij zult determineren
- hij/zij/het zal determineren
- wij zullen determineren
- jullie zullen determineren
- zij zullen determineren
Futur II Indikativ
- ich werde abgegrenzt haben
- du wirst abgegrenzt haben
- er/sie/es wird abgegrenzt haben
- wir werden abgegrenzt haben
- ihr werdet abgegrenzt haben
- sie werden abgegrenzt haben
Toekomende tijd II
- ik zal gedetermineerd hebben
- jij zult gedetermineerd hebben
- hij/zij/het zal gedetermineerd hebben
- wij zullen gedetermineerd hebben
- jullie zullen gedetermineerd hebben
- zij zullen gedetermineerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde abgrenzen
- du würdest abgrenzen
- er/sie/es würde abgrenzen
- wir würden abgrenzen
- ihr würdet abgrenzen
- sie würden abgrenzen
Conditionalis I
- ik zou determineren
- jij zou determineren
- hij/zij/het zou determineren
- wij zouden determineren
- jullie zouden determineren
- zij zouden determineren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgegrenzt haben
- du würdest abgegrenzt haben
- er/sie/es würde abgegrenzt haben
- wir würden abgegrenzt haben
- ihr würdet abgegrenzt haben
- sie würden abgegrenzt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gedetermineerd
- jij zou hebben gedetermineerd
- hij/zij/het zou hebben gedetermineerd
- wij zouden hebben gedetermineerd
- jullie zouden hebben gedetermineerd
- zij zouden hebben gedetermineerd
Imperativ
- du grenz(e) ab
- ihr grenzt ab
Imperatief
- jij determineer
- jullie determineert