Vervoeging van abkühlen
Onbepaalde wijs (infinitief): abkühlen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich kühle ab
- du kühlst ab
- er/sie/es kühlt ab
- wir kühlen ab
- ihr kühlt ab
- sie kühlen ab
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vries in
- jij vriest in
- hij/zij/het vriest in
- wij vriezen in
- jullie vriezen in
- zij vriezen in
Präteritum Indikativ
- ich kühlte ab
- du kühltest ab
- er/sie/es kühlte ab
- wir kühlten ab
- ihr kühltet ab
- sie kühlten ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik vroor in
- jij vroor in
- hij/zij/het vroor in
- wij vroren in
- jullie vroren in
- zij vroren in
Perfekt Indikativ
- ich habe abgekühlt
- du hast abgekühlt
- er/sie/es hat abgekühlt
- wir haben abgekühlt
- ihr habt abgekühlt
- sie haben abgekühlt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben ingevroren
- jij bent ingevroren
- hij/zij/het is ingevroren
- wij zijn ingevroren
- jullie zijn ingevroren
- zij zijn ingevroren
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgekühlt
- du hattest abgekühlt
- er/sie/es hatte abgekühlt
- wir hatten abgekühlt
- ihr hattet abgekühlt
- sie hatten abgekühlt
Voltooid verleden tijd
- ik was ingevroren
- jij was ingevroren
- hij/zij/het was ingevroren
- wij waren ingevroren
- jullie waren ingevroren
- zij waren ingevroren
Futur I Indikativ
- ich werde abkühlen
- du wirst abkühlen
- er/sie/es wird abkühlen
- wir werden abkühlen
- ihr werdet abkühlen
- sie werden abkühlen
Toekomende tijd I
- ik zal invriezen
- jij zult invriezen
- hij/zij/het zal invriezen
- wij zullen invriezen
- jullie zullen invriezen
- zij zullen invriezen
Futur II Indikativ
- ich werde abgekühlt haben
- du wirst abgekühlt haben
- er/sie/es wird abgekühlt haben
- wir werden abgekühlt haben
- ihr werdet abgekühlt haben
- sie werden abgekühlt haben
Toekomende tijd II
- ik zal ingevroren zijn
- jij zult ingevroren zijn
- hij/zij/het zal ingevroren zijn
- wij zullen ingevroren zijn
- jullie zullen ingevroren zijn
- zij zullen ingevroren zijn
Futur I Konjunktiv II
- ich würde abkühlen
- du würdest abkühlen
- er/sie/es würde abkühlen
- wir würden abkühlen
- ihr würdet abkühlen
- sie würden abkühlen
Conditionalis I
- ik zou invriezen
- jij zou invriezen
- hij/zij/het zou invriezen
- wij zouden invriezen
- jullie zouden invriezen
- zij zouden invriezen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgekühlt haben
- du würdest abgekühlt haben
- er/sie/es würde abgekühlt haben
- wir würden abgekühlt haben
- ihr würdet abgekühlt haben
- sie würden abgekühlt haben
Conditionalis II
- ik zou zijn ingevroren
- jij zou zijn ingevroren
- hij/zij/het zou zijn ingevroren
- wij zouden zijn ingevroren
- jullie zouden zijn ingevroren
- zij zouden zijn ingevroren
Imperativ
- du kühl(e) ab
- ihr kühlt ab
Imperatief
- jij vries in
- jullie vriest in