Vervoeging van ausdrucken
Onbepaalde wijs (infinitief): ausdrucken
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich drucke aus
- du druckst aus
- er/sie/es druckt aus
- wir drucken aus
- ihr druckt aus
- sie drucken aus
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik betuig
- jij betuigt
- hij/zij/het betuigt
- wij betuigen
- jullie betuigen
- zij betuigen
Präteritum Indikativ
- ich druckte aus
- du drucktest aus
- er/sie/es druckte aus
- wir druckten aus
- ihr drucktet aus
- sie druckten aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik betuigde
- jij betuigde
- hij/zij/het betuigde
- wij betuigden
- jullie betuigden
- zij betuigden
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgedruckt
- du hast ausgedruckt
- er/sie/es hat ausgedruckt
- wir haben ausgedruckt
- ihr habt ausgedruckt
- sie haben ausgedruckt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb betuigd
- jij hebt betuigd
- hij/zij/het heeft betuigd
- wij hebben betuigd
- jullie hebben betuigd
- zij hebben betuigd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgedruckt
- du hattest ausgedruckt
- er/sie/es hatte ausgedruckt
- wir hatten ausgedruckt
- ihr hattet ausgedruckt
- sie hatten ausgedruckt
Voltooid verleden tijd
- ik had betuigd
- jij had betuigd
- hij/zij/het had betuigd
- wij hadden betuigd
- jullie hadden betuigd
- zij hadden betuigd
Futur I Indikativ
- ich werde ausdrucken
- du wirst ausdrucken
- er/sie/es wird ausdrucken
- wir werden ausdrucken
- ihr werdet ausdrucken
- sie werden ausdrucken
Toekomende tijd I
- ik zal betuigen
- jij zult betuigen
- hij/zij/het zal betuigen
- wij zullen betuigen
- jullie zullen betuigen
- zij zullen betuigen
Futur II Indikativ
- ich werde ausgedruckt haben
- du wirst ausgedruckt haben
- er/sie/es wird ausgedruckt haben
- wir werden ausgedruckt haben
- ihr werdet ausgedruckt haben
- sie werden ausgedruckt haben
Toekomende tijd II
- ik zal betuigd hebben
- jij zult betuigd hebben
- hij/zij/het zal betuigd hebben
- wij zullen betuigd hebben
- jullie zullen betuigd hebben
- zij zullen betuigd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausdrucken
- du würdest ausdrucken
- er/sie/es würde ausdrucken
- wir würden ausdrucken
- ihr würdet ausdrucken
- sie würden ausdrucken
Conditionalis I
- ik zou betuigen
- jij zou betuigen
- hij/zij/het zou betuigen
- wij zouden betuigen
- jullie zouden betuigen
- zij zouden betuigen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgedruckt haben
- du würdest ausgedruckt haben
- er/sie/es würde ausgedruckt haben
- wir würden ausgedruckt haben
- ihr würdet ausgedruckt haben
- sie würden ausgedruckt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben betuigd
- jij zou hebben betuigd
- hij/zij/het zou hebben betuigd
- wij zouden hebben betuigd
- jullie zouden hebben betuigd
- zij zouden hebben betuigd
Imperativ
- du druck(e) aus
- ihr druckt aus
Imperatief
- jij betuig
- jullie betuigt