Vervoeging van ausfeilen
Onbepaalde wijs (infinitief): ausfeilen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich feile aus
- du feilst aus
- er/sie/es feilt aus
- wir feilen aus
- ihr feilt aus
- sie feilen aus
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vijl
- jij vijlt
- hij/zij/het vijlt
- wij vijlen
- jullie vijlen
- zij vijlen
Präteritum Indikativ
- ich feilte aus
- du feiltest aus
- er/sie/es feilte aus
- wir feilten aus
- ihr feiltet aus
- sie feilten aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik vijlde
- jij vijlde
- hij/zij/het vijlde
- wij vijlden
- jullie vijlden
- zij vijlden
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgefeilt
- du hast ausgefeilt
- er/sie/es hat ausgefeilt
- wir haben ausgefeilt
- ihr habt ausgefeilt
- sie haben ausgefeilt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevijld
- jij hebt gevijld
- hij/zij/het heeft gevijld
- wij hebben gevijld
- jullie hebben gevijld
- zij hebben gevijld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgefeilt
- du hattest ausgefeilt
- er/sie/es hatte ausgefeilt
- wir hatten ausgefeilt
- ihr hattet ausgefeilt
- sie hatten ausgefeilt
Voltooid verleden tijd
- ik had gevijld
- jij had gevijld
- hij/zij/het had gevijld
- wij hadden gevijld
- jullie hadden gevijld
- zij hadden gevijld
Futur I Indikativ
- ich werde ausfeilen
- du wirst ausfeilen
- er/sie/es wird ausfeilen
- wir werden ausfeilen
- ihr werdet ausfeilen
- sie werden ausfeilen
Toekomende tijd I
- ik zal vijlen
- jij zult vijlen
- hij/zij/het zal vijlen
- wij zullen vijlen
- jullie zullen vijlen
- zij zullen vijlen
Futur II Indikativ
- ich werde ausgefeilt haben
- du wirst ausgefeilt haben
- er/sie/es wird ausgefeilt haben
- wir werden ausgefeilt haben
- ihr werdet ausgefeilt haben
- sie werden ausgefeilt haben
Toekomende tijd II
- ik zal gevijld hebben
- jij zult gevijld hebben
- hij/zij/het zal gevijld hebben
- wij zullen gevijld hebben
- jullie zullen gevijld hebben
- zij zullen gevijld hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausfeilen
- du würdest ausfeilen
- er/sie/es würde ausfeilen
- wir würden ausfeilen
- ihr würdet ausfeilen
- sie würden ausfeilen
Conditionalis I
- ik zou vijlen
- jij zou vijlen
- hij/zij/het zou vijlen
- wij zouden vijlen
- jullie zouden vijlen
- zij zouden vijlen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgefeilt haben
- du würdest ausgefeilt haben
- er/sie/es würde ausgefeilt haben
- wir würden ausgefeilt haben
- ihr würdet ausgefeilt haben
- sie würden ausgefeilt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gevijld
- jij zou hebben gevijld
- hij/zij/het zou hebben gevijld
- wij zouden hebben gevijld
- jullie zouden hebben gevijld
- zij zouden hebben gevijld
Imperativ
- du feil(e) aus
- ihr feilt aus
Imperatief
- jij vijl
- jullie vijlt