Vervoeging van auswerten
Onbepaalde wijs (infinitief): auswerten
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich werte aus
- du wertest aus
- er/sie/es wertet aus
- wir werten aus
- ihr wertet aus
- sie werten aus
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik analyseer
- jij analyseert
- hij/zij/het analyseert
- wij analyseren
- jullie analyseren
- zij analyseren
Präteritum Indikativ
- ich wertete aus
- du wertetest aus
- er/sie/es wertete aus
- wir werteten aus
- ihr wertetet aus
- sie werteten aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik analyseerde
- jij analyseerde
- hij/zij/het analyseerde
- wij analyseerden
- jullie analyseerden
- zij analyseerden
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgewertet
- du hast ausgewertet
- er/sie/es hat ausgewertet
- wir haben ausgewertet
- ihr habt ausgewertet
- sie haben ausgewertet
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geanalyseerd
- jij hebt geanalyseerd
- hij/zij/het heeft geanalyseerd
- wij hebben geanalyseerd
- jullie hebben geanalyseerd
- zij hebben geanalyseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgewertet
- du hattest ausgewertet
- er/sie/es hatte ausgewertet
- wir hatten ausgewertet
- ihr hattet ausgewertet
- sie hatten ausgewertet
Voltooid verleden tijd
- ik had geanalyseerd
- jij had geanalyseerd
- hij/zij/het had geanalyseerd
- wij hadden geanalyseerd
- jullie hadden geanalyseerd
- zij hadden geanalyseerd
Futur I Indikativ
- ich werde auswerten
- du wirst auswerten
- er/sie/es wird auswerten
- wir werden auswerten
- ihr werdet auswerten
- sie werden auswerten
Toekomende tijd I
- ik zal analyseren
- jij zult analyseren
- hij/zij/het zal analyseren
- wij zullen analyseren
- jullie zullen analyseren
- zij zullen analyseren
Futur II Indikativ
- ich werde ausgewertet haben
- du wirst ausgewertet haben
- er/sie/es wird ausgewertet haben
- wir werden ausgewertet haben
- ihr werdet ausgewertet haben
- sie werden ausgewertet haben
Toekomende tijd II
- ik zal geanalyseerd hebben
- jij zult geanalyseerd hebben
- hij/zij/het zal geanalyseerd hebben
- wij zullen geanalyseerd hebben
- jullie zullen geanalyseerd hebben
- zij zullen geanalyseerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde auswerten
- du würdest auswerten
- er/sie/es würde auswerten
- wir würden auswerten
- ihr würdet auswerten
- sie würden auswerten
Conditionalis I
- ik zou analyseren
- jij zou analyseren
- hij/zij/het zou analyseren
- wij zouden analyseren
- jullie zouden analyseren
- zij zouden analyseren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgewertet haben
- du würdest ausgewertet haben
- er/sie/es würde ausgewertet haben
- wir würden ausgewertet haben
- ihr würdet ausgewertet haben
- sie würden ausgewertet haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geanalyseerd
- jij zou hebben geanalyseerd
- hij/zij/het zou hebben geanalyseerd
- wij zouden hebben geanalyseerd
- jullie zouden hebben geanalyseerd
- zij zouden hebben geanalyseerd
Imperativ
- du werte aus
- ihr wertet aus
Imperatief
- jij analyseer
- jullie analyseert