Vervoeging van beanspruchen

Vertaling: claimen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich beanspruche
  • du beanspruchst
  • er/sie/es beansprucht
  • wir beanspruchen
  • ihr beansprucht
  • sie beanspruchen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik claim
  • jij claimt
  • hij/zij/het claimt
  • wij claimen
  • jullie claimen
  • zij claimen

Präteritum Indikativ

  • ich beanspruchte
  • du beanspruchtest
  • er/sie/es beanspruchte
  • wir beanspruchten
  • ihr beanspruchtet
  • sie beanspruchten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik claimde
  • jij claimde
  • hij/zij/het claimde
  • wij claimden
  • jullie claimden
  • zij claimden

Perfekt Indikativ

  • ich habe beansprucht
  • du hast beansprucht
  • er/sie/es hat beansprucht
  • wir haben beansprucht
  • ihr habt beansprucht
  • sie haben beansprucht

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geclaimd
  • jij hebt geclaimd
  • hij/zij/het heeft geclaimd
  • wij hebben geclaimd
  • jullie hebben geclaimd
  • zij hebben geclaimd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte beansprucht
  • du hattest beansprucht
  • er/sie/es hatte beansprucht
  • wir hatten beansprucht
  • ihr hattet beansprucht
  • sie hatten beansprucht

Voltooid verleden tijd

  • ik had geclaimd
  • jij had geclaimd
  • hij/zij/het had geclaimd
  • wij hadden geclaimd
  • jullie hadden geclaimd
  • zij hadden geclaimd

Futur I Indikativ

  • ich werde beanspruchen
  • du wirst beanspruchen
  • er/sie/es wird beanspruchen
  • wir werden beanspruchen
  • ihr werdet beanspruchen
  • sie werden beanspruchen

Toekomende tijd I

  • ik zal claimen
  • jij zult claimen
  • hij/zij/het zal claimen
  • wij zullen claimen
  • jullie zullen claimen
  • zij zullen claimen

Futur II Indikativ

  • ich werde beansprucht haben
  • du wirst beansprucht haben
  • er/sie/es wird beansprucht haben
  • wir werden beansprucht haben
  • ihr werdet beansprucht haben
  • sie werden beansprucht haben

Toekomende tijd II

  • ik zal geclaimd hebben
  • jij zult geclaimd hebben
  • hij/zij/het zal geclaimd hebben
  • wij zullen geclaimd hebben
  • jullie zullen geclaimd hebben
  • zij zullen geclaimd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde beanspruchen
  • du würdest beanspruchen
  • er/sie/es würde beanspruchen
  • wir würden beanspruchen
  • ihr würdet beanspruchen
  • sie würden beanspruchen

Conditionalis I

  • ik zou claimen
  • jij zou claimen
  • hij/zij/het zou claimen
  • wij zouden claimen
  • jullie zouden claimen
  • zij zouden claimen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde beansprucht haben
  • du würdest beansprucht haben
  • er/sie/es würde beansprucht haben
  • wir würden beansprucht haben
  • ihr würdet beansprucht haben
  • sie würden beansprucht haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben geclaimd
  • jij zou hebben geclaimd
  • hij/zij/het zou hebben geclaimd
  • wij zouden hebben geclaimd
  • jullie zouden hebben geclaimd
  • zij zouden hebben geclaimd

Imperativ

  • du beanspruch(e)
  • ihr beansprucht

Imperatief

  • jij claim
  • jullie claimt