Vervoeging van beantragen
Onbepaalde wijs (infinitief): beantragen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich beantrage
- du beantragst
- er/sie/es beantragt
- wir beantragen
- ihr beantragt
- sie beantragen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bied
- jij biedt
- hij/zij/het biedt
- wij bieden
- jullie bieden
- zij bieden
Präteritum Indikativ
- ich beantragte
- du beantragtest
- er/sie/es beantragte
- wir beantragten
- ihr beantragtet
- sie beantragten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bood
- jij bood
- hij/zij/het bood
- wij boden
- jullie boden
- zij boden
Perfekt Indikativ
- ich habe beantragt
- du hast beantragt
- er/sie/es hat beantragt
- wir haben beantragt
- ihr habt beantragt
- sie haben beantragt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geboden
- jij hebt geboden
- hij/zij/het heeft geboden
- wij hebben geboden
- jullie hebben geboden
- zij hebben geboden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte beantragt
- du hattest beantragt
- er/sie/es hatte beantragt
- wir hatten beantragt
- ihr hattet beantragt
- sie hatten beantragt
Voltooid verleden tijd
- ik had geboden
- jij had geboden
- hij/zij/het had geboden
- wij hadden geboden
- jullie hadden geboden
- zij hadden geboden
Futur I Indikativ
- ich werde beantragen
- du wirst beantragen
- er/sie/es wird beantragen
- wir werden beantragen
- ihr werdet beantragen
- sie werden beantragen
Toekomende tijd I
- ik zal bieden
- jij zult bieden
- hij/zij/het zal bieden
- wij zullen bieden
- jullie zullen bieden
- zij zullen bieden
Futur II Indikativ
- ich werde beantragt haben
- du wirst beantragt haben
- er/sie/es wird beantragt haben
- wir werden beantragt haben
- ihr werdet beantragt haben
- sie werden beantragt haben
Toekomende tijd II
- ik zal geboden hebben
- jij zult geboden hebben
- hij/zij/het zal geboden hebben
- wij zullen geboden hebben
- jullie zullen geboden hebben
- zij zullen geboden hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beantragen
- du würdest beantragen
- er/sie/es würde beantragen
- wir würden beantragen
- ihr würdet beantragen
- sie würden beantragen
Conditionalis I
- ik zou bieden
- jij zou bieden
- hij/zij/het zou bieden
- wij zouden bieden
- jullie zouden bieden
- zij zouden bieden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beantragt haben
- du würdest beantragt haben
- er/sie/es würde beantragt haben
- wir würden beantragt haben
- ihr würdet beantragt haben
- sie würden beantragt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geboden
- jij zou hebben geboden
- hij/zij/het zou hebben geboden
- wij zouden hebben geboden
- jullie zouden hebben geboden
- zij zouden hebben geboden
Imperativ
- du beantrag(e)
- ihr beantragt
Imperatief
- jij bied
- jullie biedt