Vervoeging van befähigen
Onbepaalde wijs (infinitief): befähigen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich befähige
- du befähigst
- er/sie/es befähigt
- wir befähigen
- ihr befähigt
- sie befähigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bekwaam
- jij bekwaamt
- hij/zij/het bekwaamt
- wij bekwamen
- jullie bekwamen
- zij bekwamen
Präteritum Indikativ
- ich befähigte
- du befähigtest
- er/sie/es befähigte
- wir befähigten
- ihr befähigtet
- sie befähigten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bekwaamde
- jij bekwaamde
- hij/zij/het bekwaamde
- wij bekwaamden
- jullie bekwaamden
- zij bekwaamden
Perfekt Indikativ
- ich habe befähigt
- du hast befähigt
- er/sie/es hat befähigt
- wir haben befähigt
- ihr habt befähigt
- sie haben befähigt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bekwaamd
- jij hebt bekwaamd
- hij/zij/het heeft bekwaamd
- wij hebben bekwaamd
- jullie hebben bekwaamd
- zij hebben bekwaamd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte befähigt
- du hattest befähigt
- er/sie/es hatte befähigt
- wir hatten befähigt
- ihr hattet befähigt
- sie hatten befähigt
Voltooid verleden tijd
- ik had bekwaamd
- jij had bekwaamd
- hij/zij/het had bekwaamd
- wij hadden bekwaamd
- jullie hadden bekwaamd
- zij hadden bekwaamd
Futur I Indikativ
- ich werde befähigen
- du wirst befähigen
- er/sie/es wird befähigen
- wir werden befähigen
- ihr werdet befähigen
- sie werden befähigen
Toekomende tijd I
- ik zal bekwamen
- jij zult bekwamen
- hij/zij/het zal bekwamen
- wij zullen bekwamen
- jullie zullen bekwamen
- zij zullen bekwamen
Futur II Indikativ
- ich werde befähigt haben
- du wirst befähigt haben
- er/sie/es wird befähigt haben
- wir werden befähigt haben
- ihr werdet befähigt haben
- sie werden befähigt haben
Toekomende tijd II
- ik zal bekwaamd hebben
- jij zult bekwaamd hebben
- hij/zij/het zal bekwaamd hebben
- wij zullen bekwaamd hebben
- jullie zullen bekwaamd hebben
- zij zullen bekwaamd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde befähigen
- du würdest befähigen
- er/sie/es würde befähigen
- wir würden befähigen
- ihr würdet befähigen
- sie würden befähigen
Conditionalis I
- ik zou bekwamen
- jij zou bekwamen
- hij/zij/het zou bekwamen
- wij zouden bekwamen
- jullie zouden bekwamen
- zij zouden bekwamen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde befähigt haben
- du würdest befähigt haben
- er/sie/es würde befähigt haben
- wir würden befähigt haben
- ihr würdet befähigt haben
- sie würden befähigt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bekwaamd
- jij zou hebben bekwaamd
- hij/zij/het zou hebben bekwaamd
- wij zouden hebben bekwaamd
- jullie zouden hebben bekwaamd
- zij zouden hebben bekwaamd
Imperativ
- du befähig(e)
- ihr befähigt
Imperatief
- jij bekwaam
- jullie bekwaamt