Vervoeging van beherzigen
Onbepaalde wijs (infinitief): beherzigen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich beherzige
- du beherzigst
- er/sie/es beherzigt
- wir beherzigen
- ihr beherzigt
- sie beherzigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik let op
- jij let op
- hij/zij/het let op
- wij letten op
- jullie letten op
- zij letten op
Präteritum Indikativ
- ich beherzigte
- du beherzigtest
- er/sie/es beherzigte
- wir beherzigten
- ihr beherzigtet
- sie beherzigten
Onvoltooid verleden tijd
- ik lette op
- jij lette op
- hij/zij/het lette op
- wij letten op
- jullie letten op
- zij letten op
Perfekt Indikativ
- ich habe beherzigt
- du hast beherzigt
- er/sie/es hat beherzigt
- wir haben beherzigt
- ihr habt beherzigt
- sie haben beherzigt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgelet
- jij hebt opgelet
- hij/zij/het heeft opgelet
- wij hebben opgelet
- jullie hebben opgelet
- zij hebben opgelet
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte beherzigt
- du hattest beherzigt
- er/sie/es hatte beherzigt
- wir hatten beherzigt
- ihr hattet beherzigt
- sie hatten beherzigt
Voltooid verleden tijd
- ik had opgelet
- jij had opgelet
- hij/zij/het had opgelet
- wij hadden opgelet
- jullie hadden opgelet
- zij hadden opgelet
Futur I Indikativ
- ich werde beherzigen
- du wirst beherzigen
- er/sie/es wird beherzigen
- wir werden beherzigen
- ihr werdet beherzigen
- sie werden beherzigen
Toekomende tijd I
- ik zal opletten
- jij zult opletten
- hij/zij/het zal opletten
- wij zullen opletten
- jullie zullen opletten
- zij zullen opletten
Futur II Indikativ
- ich werde beherzigt haben
- du wirst beherzigt haben
- er/sie/es wird beherzigt haben
- wir werden beherzigt haben
- ihr werdet beherzigt haben
- sie werden beherzigt haben
Toekomende tijd II
- ik zal opgelet hebben
- jij zult opgelet hebben
- hij/zij/het zal opgelet hebben
- wij zullen opgelet hebben
- jullie zullen opgelet hebben
- zij zullen opgelet hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beherzigen
- du würdest beherzigen
- er/sie/es würde beherzigen
- wir würden beherzigen
- ihr würdet beherzigen
- sie würden beherzigen
Conditionalis I
- ik zou opletten
- jij zou opletten
- hij/zij/het zou opletten
- wij zouden opletten
- jullie zouden opletten
- zij zouden opletten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beherzigt haben
- du würdest beherzigt haben
- er/sie/es würde beherzigt haben
- wir würden beherzigt haben
- ihr würdet beherzigt haben
- sie würden beherzigt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben opgelet
- jij zou hebben opgelet
- hij/zij/het zou hebben opgelet
- wij zouden hebben opgelet
- jullie zouden hebben opgelet
- zij zouden hebben opgelet
Imperativ
- du beherzig(e)
- ihr beherzigt
Imperatief
- jij let op
- jullie let op