Vervoeging van beratschlagen
Onbepaalde wijs (infinitief): beratschlagen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich beratschlage
- du beratschlagst
- er/sie/es beratschlagt
- wir beratschlagen
- ihr beratschlagt
- sie beratschlagen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beraadslaag
- jij beraadslaagt
- hij/zij/het beraadslaagt
- wij beraadslagen
- jullie beraadslagen
- zij beraadslagen
Präteritum Indikativ
- ich beratschlagte
- du beratschlagtest
- er/sie/es beratschlagte
- wir beratschlagten
- ihr beratschlagtet
- sie beratschlagten
Onvoltooid verleden tijd
- ik beraadslaagde
- jij beraadslaagde
- hij/zij/het beraadslaagde
- wij beraadslaagden
- jullie beraadslaagden
- zij beraadslaagden
Perfekt Indikativ
- ich habe beratschlagt
- du hast beratschlagt
- er/sie/es hat beratschlagt
- wir haben beratschlagt
- ihr habt beratschlagt
- sie haben beratschlagt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beraadslaagd
- jij hebt beraadslaagd
- hij/zij/het heeft beraadslaagd
- wij hebben beraadslaagd
- jullie hebben beraadslaagd
- zij hebben beraadslaagd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte beratschlagt
- du hattest beratschlagt
- er/sie/es hatte beratschlagt
- wir hatten beratschlagt
- ihr hattet beratschlagt
- sie hatten beratschlagt
Voltooid verleden tijd
- ik had beraadslaagd
- jij had beraadslaagd
- hij/zij/het had beraadslaagd
- wij hadden beraadslaagd
- jullie hadden beraadslaagd
- zij hadden beraadslaagd
Futur I Indikativ
- ich werde beratschlagen
- du wirst beratschlagen
- er/sie/es wird beratschlagen
- wir werden beratschlagen
- ihr werdet beratschlagen
- sie werden beratschlagen
Toekomende tijd I
- ik zal beraadslagen
- jij zult beraadslagen
- hij/zij/het zal beraadslagen
- wij zullen beraadslagen
- jullie zullen beraadslagen
- zij zullen beraadslagen
Futur II Indikativ
- ich werde beratschlagt haben
- du wirst beratschlagt haben
- er/sie/es wird beratschlagt haben
- wir werden beratschlagt haben
- ihr werdet beratschlagt haben
- sie werden beratschlagt haben
Toekomende tijd II
- ik zal beraadslaagd hebben
- jij zult beraadslaagd hebben
- hij/zij/het zal beraadslaagd hebben
- wij zullen beraadslaagd hebben
- jullie zullen beraadslaagd hebben
- zij zullen beraadslaagd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beratschlagen
- du würdest beratschlagen
- er/sie/es würde beratschlagen
- wir würden beratschlagen
- ihr würdet beratschlagen
- sie würden beratschlagen
Conditionalis I
- ik zou beraadslagen
- jij zou beraadslagen
- hij/zij/het zou beraadslagen
- wij zouden beraadslagen
- jullie zouden beraadslagen
- zij zouden beraadslagen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beratschlagt haben
- du würdest beratschlagt haben
- er/sie/es würde beratschlagt haben
- wir würden beratschlagt haben
- ihr würdet beratschlagt haben
- sie würden beratschlagt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben beraadslaagd
- jij zou hebben beraadslaagd
- hij/zij/het zou hebben beraadslaagd
- wij zouden hebben beraadslaagd
- jullie zouden hebben beraadslaagd
- zij zouden hebben beraadslaagd
Imperativ
- du beratschlag(e)
- ihr beratschlagt
Imperatief
- jij beraadslaag
- jullie beraadslaagt