Vervoeging van beregnen
Onbepaalde wijs (infinitief): beregnen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich beregne
- du beregnest
- er/sie/es beregnet
- wir beregnen
- ihr beregnet
- sie beregnen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bevloei
- jij bevloeit
- hij/zij/het bevloeit
- wij bevloeien
- jullie bevloeien
- zij bevloeien
Präteritum Indikativ
- ich beregnete
- du beregnetest
- er/sie/es beregnete
- wir beregneten
- ihr beregnetet
- sie beregneten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bevloeide
- jij bevloeide
- hij/zij/het bevloeide
- wij bevloeiden
- jullie bevloeiden
- zij bevloeiden
Perfekt Indikativ
- ich habe beregnet
- du hast beregnet
- er/sie/es hat beregnet
- wir haben beregnet
- ihr habt beregnet
- sie haben beregnet
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bevloeid
- jij hebt bevloeid
- hij/zij/het heeft bevloeid
- wij hebben bevloeid
- jullie hebben bevloeid
- zij hebben bevloeid
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte beregnet
- du hattest beregnet
- er/sie/es hatte beregnet
- wir hatten beregnet
- ihr hattet beregnet
- sie hatten beregnet
Voltooid verleden tijd
- ik had bevloeid
- jij had bevloeid
- hij/zij/het had bevloeid
- wij hadden bevloeid
- jullie hadden bevloeid
- zij hadden bevloeid
Futur I Indikativ
- ich werde beregnen
- du wirst beregnen
- er/sie/es wird beregnen
- wir werden beregnen
- ihr werdet beregnen
- sie werden beregnen
Toekomende tijd I
- ik zal bevloeien
- jij zult bevloeien
- hij/zij/het zal bevloeien
- wij zullen bevloeien
- jullie zullen bevloeien
- zij zullen bevloeien
Futur II Indikativ
- ich werde beregnet haben
- du wirst beregnet haben
- er/sie/es wird beregnet haben
- wir werden beregnet haben
- ihr werdet beregnet haben
- sie werden beregnet haben
Toekomende tijd II
- ik zal bevloeid hebben
- jij zult bevloeid hebben
- hij/zij/het zal bevloeid hebben
- wij zullen bevloeid hebben
- jullie zullen bevloeid hebben
- zij zullen bevloeid hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beregnen
- du würdest beregnen
- er/sie/es würde beregnen
- wir würden beregnen
- ihr würdet beregnen
- sie würden beregnen
Conditionalis I
- ik zou bevloeien
- jij zou bevloeien
- hij/zij/het zou bevloeien
- wij zouden bevloeien
- jullie zouden bevloeien
- zij zouden bevloeien
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beregnet haben
- du würdest beregnet haben
- er/sie/es würde beregnet haben
- wir würden beregnet haben
- ihr würdet beregnet haben
- sie würden beregnet haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bevloeid
- jij zou hebben bevloeid
- hij/zij/het zou hebben bevloeid
- wij zouden hebben bevloeid
- jullie zouden hebben bevloeid
- zij zouden hebben bevloeid
Imperativ
- du beregne
- ihr beregnet
Imperatief
- jij bevloei
- jullie bevloeit