Vervoeging van besorgen
Onbepaalde wijs (infinitief): besorgen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich besorge
- du besorgst
- er/sie/es besorgt
- wir besorgen
- ihr besorgt
- sie besorgen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reik uit
- jij reikt uit
- hij/zij/het reikt uit
- wij reiken uit
- jullie reiken uit
- zij reiken uit
Präteritum Indikativ
- ich besorgte
- du besorgtest
- er/sie/es besorgte
- wir besorgten
- ihr besorgtet
- sie besorgten
Onvoltooid verleden tijd
- ik reikte uit
- jij reikte uit
- hij/zij/het reikte uit
- wij reikten uit
- jullie reikten uit
- zij reikten uit
Perfekt Indikativ
- ich habe besorgt
- du hast besorgt
- er/sie/es hat besorgt
- wir haben besorgt
- ihr habt besorgt
- sie haben besorgt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgereikt
- jij hebt uitgereikt
- hij/zij/het heeft uitgereikt
- wij hebben uitgereikt
- jullie hebben uitgereikt
- zij hebben uitgereikt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte besorgt
- du hattest besorgt
- er/sie/es hatte besorgt
- wir hatten besorgt
- ihr hattet besorgt
- sie hatten besorgt
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgereikt
- jij had uitgereikt
- hij/zij/het had uitgereikt
- wij hadden uitgereikt
- jullie hadden uitgereikt
- zij hadden uitgereikt
Futur I Indikativ
- ich werde besorgen
- du wirst besorgen
- er/sie/es wird besorgen
- wir werden besorgen
- ihr werdet besorgen
- sie werden besorgen
Toekomende tijd I
- ik zal uitreiken
- jij zult uitreiken
- hij/zij/het zal uitreiken
- wij zullen uitreiken
- jullie zullen uitreiken
- zij zullen uitreiken
Futur II Indikativ
- ich werde besorgt haben
- du wirst besorgt haben
- er/sie/es wird besorgt haben
- wir werden besorgt haben
- ihr werdet besorgt haben
- sie werden besorgt haben
Toekomende tijd II
- ik zal uitgereikt hebben
- jij zult uitgereikt hebben
- hij/zij/het zal uitgereikt hebben
- wij zullen uitgereikt hebben
- jullie zullen uitgereikt hebben
- zij zullen uitgereikt hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde besorgen
- du würdest besorgen
- er/sie/es würde besorgen
- wir würden besorgen
- ihr würdet besorgen
- sie würden besorgen
Conditionalis I
- ik zou uitreiken
- jij zou uitreiken
- hij/zij/het zou uitreiken
- wij zouden uitreiken
- jullie zouden uitreiken
- zij zouden uitreiken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde besorgt haben
- du würdest besorgt haben
- er/sie/es würde besorgt haben
- wir würden besorgt haben
- ihr würdet besorgt haben
- sie würden besorgt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgereikt
- jij zou hebben uitgereikt
- hij/zij/het zou hebben uitgereikt
- wij zouden hebben uitgereikt
- jullie zouden hebben uitgereikt
- zij zouden hebben uitgereikt
Imperativ
- du besorg(e)
- ihr besorgt
Imperatief
- jij reik uit
- jullie reikt uit