Vervoeging van bombardieren
Onbepaalde wijs (infinitief): bombardieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich bombardiere
- du bombardierst
- er/sie/es bombardiert
- wir bombardieren
- ihr bombardiert
- sie bombardieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bekogel
- jij bekogelt
- hij/zij/het bekogelt
- wij bekogelen
- jullie bekogelen
- zij bekogelen
Präteritum Indikativ
- ich bombardierte
- du bombardiertest
- er/sie/es bombardierte
- wir bombardierten
- ihr bombardiertet
- sie bombardierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bekogelde
- jij bekogelde
- hij/zij/het bekogelde
- wij bekogelden
- jullie bekogelden
- zij bekogelden
Perfekt Indikativ
- ich habe bombardiert
- du hast bombardiert
- er/sie/es hat bombardiert
- wir haben bombardiert
- ihr habt bombardiert
- sie haben bombardiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bekogeld
- jij hebt bekogeld
- hij/zij/het heeft bekogeld
- wij hebben bekogeld
- jullie hebben bekogeld
- zij hebben bekogeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bombardiert
- du hattest bombardiert
- er/sie/es hatte bombardiert
- wir hatten bombardiert
- ihr hattet bombardiert
- sie hatten bombardiert
Voltooid verleden tijd
- ik had bekogeld
- jij had bekogeld
- hij/zij/het had bekogeld
- wij hadden bekogeld
- jullie hadden bekogeld
- zij hadden bekogeld
Futur I Indikativ
- ich werde bombardieren
- du wirst bombardieren
- er/sie/es wird bombardieren
- wir werden bombardieren
- ihr werdet bombardieren
- sie werden bombardieren
Toekomende tijd I
- ik zal bekogelen
- jij zult bekogelen
- hij/zij/het zal bekogelen
- wij zullen bekogelen
- jullie zullen bekogelen
- zij zullen bekogelen
Futur II Indikativ
- ich werde bombardiert haben
- du wirst bombardiert haben
- er/sie/es wird bombardiert haben
- wir werden bombardiert haben
- ihr werdet bombardiert haben
- sie werden bombardiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal bekogeld hebben
- jij zult bekogeld hebben
- hij/zij/het zal bekogeld hebben
- wij zullen bekogeld hebben
- jullie zullen bekogeld hebben
- zij zullen bekogeld hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bombardieren
- du würdest bombardieren
- er/sie/es würde bombardieren
- wir würden bombardieren
- ihr würdet bombardieren
- sie würden bombardieren
Conditionalis I
- ik zou bekogelen
- jij zou bekogelen
- hij/zij/het zou bekogelen
- wij zouden bekogelen
- jullie zouden bekogelen
- zij zouden bekogelen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bombardiert haben
- du würdest bombardiert haben
- er/sie/es würde bombardiert haben
- wir würden bombardiert haben
- ihr würdet bombardiert haben
- sie würden bombardiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bekogeld
- jij zou hebben bekogeld
- hij/zij/het zou hebben bekogeld
- wij zouden hebben bekogeld
- jullie zouden hebben bekogeld
- zij zouden hebben bekogeld
Imperativ
- du bombardiere
- ihr bombardiert
Imperatief
- jij bekogel
- jullie bekogelt