Vervoeging van bronzieren
Onbepaalde wijs (infinitief): bronzieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich bronziere
- du bronzierst
- er/sie/es bronziert
- wir bronzieren
- ihr bronziert
- sie bronzieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik brons
- jij bronst
- hij/zij/het bronst
- wij bronzen
- jullie bronzen
- zij bronzen
Präteritum Indikativ
- ich bronzierte
- du bronziertest
- er/sie/es bronzierte
- wir bronzierten
- ihr bronziertet
- sie bronzierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bronsde
- jij bronsde
- hij/zij/het bronsde
- wij bronsden
- jullie bronsden
- zij bronsden
Perfekt Indikativ
- ich habe bronziert
- du hast bronziert
- er/sie/es hat bronziert
- wir haben bronziert
- ihr habt bronziert
- sie haben bronziert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebronsd
- jij hebt gebronsd
- hij/zij/het heeft gebronsd
- wij hebben gebronsd
- jullie hebben gebronsd
- zij hebben gebronsd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bronziert
- du hattest bronziert
- er/sie/es hatte bronziert
- wir hatten bronziert
- ihr hattet bronziert
- sie hatten bronziert
Voltooid verleden tijd
- ik had gebronsd
- jij had gebronsd
- hij/zij/het had gebronsd
- wij hadden gebronsd
- jullie hadden gebronsd
- zij hadden gebronsd
Futur I Indikativ
- ich werde bronzieren
- du wirst bronzieren
- er/sie/es wird bronzieren
- wir werden bronzieren
- ihr werdet bronzieren
- sie werden bronzieren
Toekomende tijd I
- ik zal bronzen
- jij zult bronzen
- hij/zij/het zal bronzen
- wij zullen bronzen
- jullie zullen bronzen
- zij zullen bronzen
Futur II Indikativ
- ich werde bronziert haben
- du wirst bronziert haben
- er/sie/es wird bronziert haben
- wir werden bronziert haben
- ihr werdet bronziert haben
- sie werden bronziert haben
Toekomende tijd II
- ik zal gebronsd hebben
- jij zult gebronsd hebben
- hij/zij/het zal gebronsd hebben
- wij zullen gebronsd hebben
- jullie zullen gebronsd hebben
- zij zullen gebronsd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bronzieren
- du würdest bronzieren
- er/sie/es würde bronzieren
- wir würden bronzieren
- ihr würdet bronzieren
- sie würden bronzieren
Conditionalis I
- ik zou bronzen
- jij zou bronzen
- hij/zij/het zou bronzen
- wij zouden bronzen
- jullie zouden bronzen
- zij zouden bronzen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bronziert haben
- du würdest bronziert haben
- er/sie/es würde bronziert haben
- wir würden bronziert haben
- ihr würdet bronziert haben
- sie würden bronziert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gebronsd
- jij zou hebben gebronsd
- hij/zij/het zou hebben gebronsd
- wij zouden hebben gebronsd
- jullie zouden hebben gebronsd
- zij zouden hebben gebronsd
Imperativ
- du bronziere
- ihr bronziert
Imperatief
- jij brons
- jullie bronst