Vervoeging van buchstabieren
Onbepaalde wijs (infinitief): buchstabieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich buchstabiere
- du buchstabierst
- er/sie/es buchstabiert
- wir buchstabieren
- ihr buchstabiert
- sie buchstabieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spel
- jij spelt
- hij/zij/het spelt
- wij spellen
- jullie spellen
- zij spellen
Präteritum Indikativ
- ich buchstabierte
- du buchstabiertest
- er/sie/es buchstabierte
- wir buchstabierten
- ihr buchstabiertet
- sie buchstabierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik spelde
- jij spelde
- hij/zij/het spelde
- wij spelden
- jullie spelden
- zij spelden
Perfekt Indikativ
- ich habe buchstabiert
- du hast buchstabiert
- er/sie/es hat buchstabiert
- wir haben buchstabiert
- ihr habt buchstabiert
- sie haben buchstabiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespeld
- jij hebt gespeld
- hij/zij/het heeft gespeld
- wij hebben gespeld
- jullie hebben gespeld
- zij hebben gespeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte buchstabiert
- du hattest buchstabiert
- er/sie/es hatte buchstabiert
- wir hatten buchstabiert
- ihr hattet buchstabiert
- sie hatten buchstabiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gespeld
- jij had gespeld
- hij/zij/het had gespeld
- wij hadden gespeld
- jullie hadden gespeld
- zij hadden gespeld
Futur I Indikativ
- ich werde buchstabieren
- du wirst buchstabieren
- er/sie/es wird buchstabieren
- wir werden buchstabieren
- ihr werdet buchstabieren
- sie werden buchstabieren
Toekomende tijd I
- ik zal spellen
- jij zult spellen
- hij/zij/het zal spellen
- wij zullen spellen
- jullie zullen spellen
- zij zullen spellen
Futur II Indikativ
- ich werde buchstabiert haben
- du wirst buchstabiert haben
- er/sie/es wird buchstabiert haben
- wir werden buchstabiert haben
- ihr werdet buchstabiert haben
- sie werden buchstabiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal gespeld hebben
- jij zult gespeld hebben
- hij/zij/het zal gespeld hebben
- wij zullen gespeld hebben
- jullie zullen gespeld hebben
- zij zullen gespeld hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde buchstabieren
- du würdest buchstabieren
- er/sie/es würde buchstabieren
- wir würden buchstabieren
- ihr würdet buchstabieren
- sie würden buchstabieren
Conditionalis I
- ik zou spellen
- jij zou spellen
- hij/zij/het zou spellen
- wij zouden spellen
- jullie zouden spellen
- zij zouden spellen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde buchstabiert haben
- du würdest buchstabiert haben
- er/sie/es würde buchstabiert haben
- wir würden buchstabiert haben
- ihr würdet buchstabiert haben
- sie würden buchstabiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gespeld
- jij zou hebben gespeld
- hij/zij/het zou hebben gespeld
- wij zouden hebben gespeld
- jullie zouden hebben gespeld
- zij zouden hebben gespeld
Imperativ
- du buchstabiere
- ihr buchstabiert
Imperatief
- jij spel
- jullie spelt