Vervoeging van deputieren
Onbepaalde wijs (infinitief): deputieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich deputiere
- du deputierst
- er/sie/es deputiert
- wir deputieren
- ihr deputiert
- sie deputieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaardig af
- jij vaardigt af
- hij/zij/het vaardigt af
- wij vaardigen af
- jullie vaardigen af
- zij vaardigen af
Präteritum Indikativ
- ich deputierte
- du deputiertest
- er/sie/es deputierte
- wir deputierten
- ihr deputiertet
- sie deputierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik vaardigde af
- jij vaardigde af
- hij/zij/het vaardigde af
- wij vaardigden af
- jullie vaardigden af
- zij vaardigden af
Perfekt Indikativ
- ich habe deputiert
- du hast deputiert
- er/sie/es hat deputiert
- wir haben deputiert
- ihr habt deputiert
- sie haben deputiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgevaardigd
- jij hebt afgevaardigd
- hij/zij/het heeft afgevaardigd
- wij hebben afgevaardigd
- jullie hebben afgevaardigd
- zij hebben afgevaardigd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte deputiert
- du hattest deputiert
- er/sie/es hatte deputiert
- wir hatten deputiert
- ihr hattet deputiert
- sie hatten deputiert
Voltooid verleden tijd
- ik had afgevaardigd
- jij had afgevaardigd
- hij/zij/het had afgevaardigd
- wij hadden afgevaardigd
- jullie hadden afgevaardigd
- zij hadden afgevaardigd
Futur I Indikativ
- ich werde deputieren
- du wirst deputieren
- er/sie/es wird deputieren
- wir werden deputieren
- ihr werdet deputieren
- sie werden deputieren
Toekomende tijd I
- ik zal afvaardigen
- jij zult afvaardigen
- hij/zij/het zal afvaardigen
- wij zullen afvaardigen
- jullie zullen afvaardigen
- zij zullen afvaardigen
Futur II Indikativ
- ich werde deputiert haben
- du wirst deputiert haben
- er/sie/es wird deputiert haben
- wir werden deputiert haben
- ihr werdet deputiert haben
- sie werden deputiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal afgevaardigd hebben
- jij zult afgevaardigd hebben
- hij/zij/het zal afgevaardigd hebben
- wij zullen afgevaardigd hebben
- jullie zullen afgevaardigd hebben
- zij zullen afgevaardigd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde deputieren
- du würdest deputieren
- er/sie/es würde deputieren
- wir würden deputieren
- ihr würdet deputieren
- sie würden deputieren
Conditionalis I
- ik zou afvaardigen
- jij zou afvaardigen
- hij/zij/het zou afvaardigen
- wij zouden afvaardigen
- jullie zouden afvaardigen
- zij zouden afvaardigen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde deputiert haben
- du würdest deputiert haben
- er/sie/es würde deputiert haben
- wir würden deputiert haben
- ihr würdet deputiert haben
- sie würden deputiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben afgevaardigd
- jij zou hebben afgevaardigd
- hij/zij/het zou hebben afgevaardigd
- wij zouden hebben afgevaardigd
- jullie zouden hebben afgevaardigd
- zij zouden hebben afgevaardigd
Imperativ
- du deputiere
- ihr deputiert
Imperatief
- jij vaardig af
- jullie vaardigt af